READ
Surah al-Baqarah
اَلْبَقَرَة
286 Ayaat مدنیۃ
اَلَّذِیْنَ اٰتَیْنٰهُمُ الْكِتٰبَ یَتْلُوْنَهٗ حَقَّ تِلَاوَتِهٖؕ-اُولٰٓىٕكَ یُؤْمِنُوْنَ بِهٖؕ-وَ مَنْ یَّكْفُرْ بِهٖ فَاُولٰٓىٕكَ هُمُ الْخٰسِرُوْنَ۠(۱۲۱)
Zij, wie Wij het Boek hebben gegeven, volgen het na, zoals het behoort te worden nagevolgd; dezen zijn het, die er in geloven. En die er niet in geloven, zullen de verliezers zijn.
Zij wie wij de schrift hebben gegeven en die haar lezen, zooals zij gelezen moet worden, gelooven er aan; die welke er echter niet in gelooven, storten zich in de ellende.
یٰبَنِیْۤ اِسْرَآءِیْلَ اذْكُرُوْا نِعْمَتِیَ الَّتِیْۤ اَنْعَمْتُ عَلَیْكُمْ وَ اَنِّیْ فَضَّلْتُكُمْ عَلَى الْعٰلَمِیْنَ(۱۲۲)
O, gij kinderen Isra?ls, gedenkt Mijn gunsten die Ik u bewees, dat Ik u boven die volkeren verhief.
O Kinderen Israëls, herinnert u het goede, dat ik u heb gedaan, dat ik u boven de andere natiën bevoorrecht heb.
وَ اتَّقُوْا یَوْمًا لَّا تَجْزِیْ نَفْسٌ عَنْ نَّفْسٍ شَیْــٴًـا وَّ لَا یُقْبَلُ مِنْهَا عَدْلٌ وَّ لَا تَنْفَعُهَا شَفَاعَةٌ وَّ لَا هُمْ یُنْصَرُوْنَ(۱۲۳)
En vreest de Dag, waarop geen ziel een andere ziel van nut kan zijn, waarop geen losprijs van haar zal worden aanvaard, geen voorspraak haar zal baten, noch zullen zij worden geholpen.
Vreest den dag waarop de eene ziel niets voor de andere vermag, waarop geen losgeld aangenomen worden, geene bemiddeling baten en geene redding zijn zal.
وَ اِذِ ابْتَلٰۤى اِبْرٰهٖمَ رَبُّهٗ بِكَلِمٰتٍ فَاَتَمَّهُنَّؕ-قَالَ اِنِّیْ جَاعِلُكَ لِلنَّاسِ اِمَامًاؕ-قَالَ وَ مِنْ ذُرِّیَّتِیْؕ-قَالَ لَا یَنَالُ عَهْدِی الظّٰلِمِیْنَ(۱۲۴)
En toen Abrahams Heer hem met zekere opdrachten beproefde en Abraham deze vervulde, zeide Hij: "Ik zal u tot leider der mensen maken". Abraham vroeg: "En ook aran onder mijn nakomelingen?" Hij zeide: "Mijn verbond betreft de overtreders niet".
Toen God Abraham met zekere woorden beproefde en deze Zijne geboden vervulde, zeide God: Ik stel u aan als hoogsten priester voor de menschen. Hij antwoordde: En mijn gezin ook? God antwoordde: de boozen zijn niet begrepen in mijn verbond.
وَ اِذْ جَعَلْنَا الْبَیْتَ مَثَابَةً لِّلنَّاسِ وَ اَمْنًاؕ-وَ اتَّخِذُوْا مِنْ مَّقَامِ اِبْرٰهٖمَ مُصَلًّىؕ-وَ عَهِدْنَاۤ اِلٰۤى اِبْرٰهٖمَ وَ اِسْمٰعِیْلَ اَنْ طَهِّرَا بَیْتِیَ لِلطَّآىٕفِیْنَ وَ الْعٰكِفِیْنَ وَ الرُّكَّعِ السُّجُوْدِ(۱۲۵)
En toen Wij het Huis tot een plaats van verzameling voor de mensheid en een toevluchtsoord maakten, zeggende: "Neemt de plaats van Abraham als een plaats voor gebed". En Wij geboden Abraham en Isma?l, zeggende: "Reinigt Mijn Huis voor degenen, die de ommegang verrichten en voor degenen, die er toegewijd in verblijven en voor degenen, die zich neder buigen en zich ter aarde werpen.
En toen wij een huis tot verzameling der menschen en een toevluchtsoord oprichtten zeggende: Neemt Abrahams huis bedeplaats, sloten wij een verbond met Abraham en Ismaël, dat zij dit huis zouden reinigen, zoowel voor die welke er om heen gaan, als voor diegenen welke het bezoeken en zich er biddend nederwerpen.
وَ اِذْ قَالَ اِبْرٰهٖمُ رَبِّ اجْعَلْ هٰذَا بَلَدًا اٰمِنًا وَّ ارْزُقْ اَهْلَهٗ مِنَ الثَّمَرٰتِ مَنْ اٰمَنَ مِنْهُمْ بِاللّٰهِ وَ الْیَوْمِ الْاٰخِرِؕ-قَالَ وَ مَنْ كَفَرَ فَاُمَتِّعُهٗ قَلِیْلًا ثُمَّ اَضْطَرُّهٗۤ اِلٰى عَذَابِ النَّارِؕ-وَ بِئْسَ الْمَصِیْرُ(۱۲۶)
En toen Abraham bad: "Mijn Heer, maak deze plaats toch tot een oord van vrede en geef vruchten aan haar bewoners, die aan Allah en de laatste dag geloven", zeide Hij: "Ik zal voor een korte tijd ook aan hem, die niet gelooft weldaden schenken, daarna zal Ik hem in het Vuur drijven: het is een slechte verblijfplaats".
Toen Abraham zeide: Heer maak dit eene plaats van zekerheid en geef aan zijne bewoners, die aan God en aan het laatste oordeel gelooven, het voedsel uwer vruchten, toen antwoordde God: ook de ongeloovigen wil ik spijzen, maar slechts met weinig en hen dan in het vuur der hel drijven. Eene harde reis zal dat zijn.
وَ اِذْ یَرْفَعُ اِبْرٰهٖمُ الْقَوَاعِدَ مِنَ الْبَیْتِ وَ اِسْمٰعِیْلُؕ-رَبَّنَا تَقَبَّلْ مِنَّاؕ-اِنَّكَ اَنْتَ السَّمِیْعُ الْعَلِیْمُ(۱۲۷)
En toen Abraham en Isma?l de muren van het Huis optrokken, biddende: "Heer, aanvaard dit van ons, want Gij zijt de Alhorende, de Alwetende,
Toen Abraham en Ismaël den grondslag voor dit huis legden, baden zij: o Heer neem het genadig van ons aan; want gij hoort en kent alles.
رَبَّنَا وَ اجْعَلْنَا مُسْلِمَیْنِ لَكَ وَ مِنْ ذُرِّیَّتِنَاۤ اُمَّةً مُّسْلِمَةً لَّكَ ۪-وَ اَرِنَا مَنَاسِكَنَا وَ تُبْ عَلَیْنَاۚ-اِنَّكَ اَنْتَ التَّوَّابُ الرَّحِیْمُ(۱۲۸)
Heer, maak ons beiden aan U onderdanig en maak van ons nageslacht een volk, dat U onderdanig zij. En toon ons onze wijzen van aanbidding en wend U met barmhartigheid tot ons, zeker, Gij zijt Berouwaanvaardend en Genadevol.
Heer, maak ons u geheel onderworpen en onze nakomelingen tot een u onderworpen volk; toon ons onze heilige ceremoniën en wend u tot ons; want gij zijt de genadige en barmhartige.
رَبَّنَا وَ ابْعَثْ فِیْهِمْ رَسُوْلًا مِّنْهُمْ یَتْلُوْا عَلَیْهِمْ اٰیٰتِكَ وَ یُعَلِّمُهُمُ الْكِتٰبَ وَ الْحِكْمَةَ وَ یُزَكِّیْهِمْؕ-اِنَّكَ اَنْتَ الْعَزِیْزُ الْحَكِیْمُ۠(۱۲۹)
Heer, doe onder hen een boodschapper opstaan, die hun Uw tekenen zal verkondigen en hun het Boek en de Wijsheid zal verklaren en hen zal louteren. Voorzeker, Gij zijt de Almachtige, de Alwijze.
Heer zend een gezant onder hen, die hun uwe wonderen openbare, en hun de schrift en de wijsheid verklare en hen zuivere; want gij zijt de machtigste en wijste.
وَ مَنْ یَّرْغَبُ عَنْ مِّلَّةِ اِبْرٰهٖمَ اِلَّا مَنْ سَفِهَ نَفْسَهٗؕ-وَ لَقَدِ اصْطَفَیْنٰهُ فِی الدُّنْیَاۚ-وَ اِنَّهٗ فِی الْاٰخِرَةِ لَمِنَ الصّٰلِحِیْنَ(۱۳۰)
En wie zal zich van het geloof van Abraham afwenden, behalve hij, die dwaas tegen zichzelf handelt? Voorzeker, Wij hebben hem in deze wereld uitverkoren en in de volgende zal hij gewis onder de rechtvaardigen zijn.
Wie zal afkeer voor den godsdienst van Abraham hebben? Slechts hij, wiens hart ingebeeld is. Wij hebben hem reeds op deze wereld gekozen en in de andere zal hij tot het getal der rechtvaardigen behooren.
اِذْ قَالَ لَهٗ رَبُّهٗۤ اَسْلِمْۙ-قَالَ اَسْلَمْتُ لِرَبِّ الْعٰلَمِیْنَ(۱۳۱)
Toen zijn Heer tot hem zeide: "Onderwerp U", zeide hij: "Ik heb mij aan de Heer der Werelden onderworpen".
Toen God tot hem zeide: wees mij onderworpen, antwoordde hij: ik onderwerp mij den meester van het heelal.
وَ وَصّٰى بِهَاۤ اِبْرٰهٖمُ بَنِیْهِ وَ یَعْقُوْبُؕ-یٰبَنِیَّ اِنَّ اللّٰهَ اصْطَفٰى لَكُمُ الدِّیْنَ فَلَا تَمُوْتُنَّ اِلَّا وَ اَنْتُمْ مُّسْلِمُوْنَؕ(۱۳۲)
En hetzelfde legde Abraham aan zijn zonen op en Jacob deed desgelijks, zeggende: "O mijn zonen, Allah heeft waarlijk dit geloof voor u verkozen, sterft daarom niet, tenzij gij Moslims zijt."
En Abraham leerde zijnen kinderen dien godsdienst, en ook Jacob deed dat, zeggende: O mijn kinderen! waarlijk, God heeft dezen godsdienst voor u uitverkoren; sterft niet zonder God onderworpen te zijn (muzelmannen).
اَمْ كُنْتُمْ شُهَدَآءَ اِذْ حَضَرَ یَعْقُوْبَ الْمَوْتُۙ-اِذْ قَالَ لِبَنِیْهِ مَا تَعْبُدُوْنَ مِنْۢ بَعْدِیْؕ-قَالُوْا نَعْبُدُ اِلٰهَكَ وَ اِلٰهَ اٰبَآىٕكَ اِبْرٰهٖمَ وَ اِسْمٰعِیْلَ وَ اِسْحٰقَ اِلٰهًا وَّاحِدًاۖ-ۚ وَّ نَحْنُ لَهٗ مُسْلِمُوْنَ(۱۳۳)
Of waart gij aanwezig, toen de dood tot Jacob kwam en hij tot zijn zonen zeide: "Wat zult gij na mij aanbidden?" Zij antwoordden: "Wij zullen uw God aanbidden, de God uwer vaderen, Abraham, Isma?l en Iza?k, de enige God, aan Hem zijn wij onderworpen".
Waart gij tegenwoordig, toen Jacob op het punt was te sterven, en tot zijne zonen zeide: Wien wilt gij vereeren na mijnen dood? Zij antwoordden: wij zullen uwen God aanbidden, en den God uwer vaderen Abraham, Ismaël en Izaak; den eenigen God; hem willen wij onderworpen zijn.
تِلْكَ اُمَّةٌ قَدْ خَلَتْۚ-لَهَا مَا كَسَبَتْ وَ لَكُمْ مَّا كَسَبْتُمْۚ-وَ لَا تُسْــٴَـلُوْنَ عَمَّا كَانُوْا یَعْمَلُوْنَ(۱۳۴)
Dit is een volk, dat is heengegaan: voor hen is, hetgeen zij verdienden en voor u is, hetgeen gij verdient en gij zult niet worden ondervraagd over hetgeen zij plachten te doen.
Dit volk is voorbijgegaan; zij hebben wat zij verdienden: gij zult mede ontvangen wat gij zult verdienen, en men zal u niet vragen wat anderen gedaan hebben.
وَ قَالُوْا كُوْنُوْا هُوْدًا اَوْ نَصٰرٰى تَهْتَدُوْاؕ-قُلْ بَلْ مِلَّةَ اِبْرٰهٖمَ حَنِیْفًاؕ-وَ مَا كَانَ مِنَ الْمُشْرِكِیْنَ(۱۳۵)
En zij zeggen: "Weest Joden of Christenen, dan zult gij worden geleid". Zeg (hun): "Neen, maar (volg) de godsdienst van Abraham, de oprechte: hij behoorde niet tot de afgodendienaren".
Zij zeggen: weest Joden of christenen, dan zijt gij op den rechten weg. Zegt hun: Wij volgen het geloof van Abraham, den waren geloovige, die geen afgodendienaar was.
قُوْلُوْۤا اٰمَنَّا بِاللّٰهِ وَ مَاۤ اُنْزِلَ اِلَیْنَا وَ مَاۤ اُنْزِلَ اِلٰۤى اِبْرٰهٖمَ وَ اِسْمٰعِیْلَ وَ اِسْحٰقَ وَ یَعْقُوْبَ وَ الْاَسْبَاطِ وَ مَاۤ اُوْتِیَ مُوْسٰى وَ عِیْسٰى وَ مَاۤ اُوْتِیَ النَّبِیُّوْنَ مِنْ رَّبِّهِمْۚ-لَا نُفَرِّقُ بَیْنَ اَحَدٍ مِّنْهُمْ٘-وَ نَحْنُ لَهٗ مُسْلِمُوْنَ(۱۳۶)
Zegt: "Wij geloven in Allah en in hetgeen ons is geopenbaard en in hetgeen tot Abraham, Isma?l, Iza?k, Jacob en de stammen werd nedergezonden en in hetgeen aan Mozes en Jezus werd gegeven en in hetgeen aan alle andere profeten werd gegeven door hun Heer. Wij maken geen onderscheid tussen hen en aan Hem onderwerpen wij ons.
Zegt; wij gelooven aan God en wat hij ons heeft geopenbaard, en wat hij heeft geopenbaard aan Abraham, Ismaël, Izaak en Jacob en de stammen, en aan datgene wat Mozes, Jezus en de profeten door hunnen God werd gezonden. Wij maken geen onderscheid tusschen hen, en zijn God onderworpen.
فَاِنْ اٰمَنُوْا بِمِثْلِ مَاۤ اٰمَنْتُمْ بِهٖ فَقَدِ اهْتَدَوْاۚ-وَ اِنْ تَوَلَّوْا فَاِنَّمَا هُمْ فِیْ شِقَاقٍۚ-فَسَیَكْفِیْكَهُمُ اللّٰهُۚ-وَ هُوَ السَّمِیْعُ الْعَلِیْمُؕ(۱۳۷)
En indien zij geloven, zoals gij hebt geloofd, dan zijn zij juist geleid, maar indien zij zich afwenden, dan zijn zij in verzet; Allah zal u zeker voldoende zijn tegen hen, want Hij is de Alhorende, de Alwetende.
Gelooft gij nu wat wij gelooven, dan zijt gij op den rechten weg; dwaalt gij echter daarvan af, dan maakt gij tweespalt. God zal u ondersteunen tegen hen; want God hoort en weet alles.
Wij hebben Gods doop en wat is beter dan Gods leer? Hem dienen wij.
قُلْ اَتُحَآجُّوْنَنَا فِی اللّٰهِ وَ هُوَ رَبُّنَا وَ رَبُّكُمْۚ-وَ لَنَاۤ اَعْمَالُنَا وَ لَكُمْ اَعْمَالُكُمْۚ-وَ نَحْنُ لَهٗ مُخْلِصُوْنَۙ(۱۳۹)
Zeg: "Twist gij met ons omtrent Allah, terwijl Hij uw Heer en onze Heer is? En voor ons zijn onze werken en voor u uw werken. En Hem alleen zijn wij oprecht toegewijd.
Wilt gij met ons over God strijden? Wie is onze God en de uwe? Wij hebben onze handelingen en gij de uwe, en wij zijn hem oprecht onderworpen.
اَمْ تَقُوْلُوْنَ اِنَّ اِبْرٰهٖمَ وَ اِسْمٰعِیْلَ وَ اِسْحٰقَ وَ یَعْقُوْبَ وَ الْاَسْبَاطَ كَانُوْا هُوْدًا اَوْ نَصٰرٰىؕ-قُلْ ءَاَنْتُمْ اَعْلَمُ اَمِ اللّٰهُؕ-وَ مَنْ اَظْلَمُ مِمَّنْ كَتَمَ شَهَادَةً عِنْدَهٗ مِنَ اللّٰهِؕ-وَ مَا اللّٰهُ بِغَافِلٍ عَمَّا تَعْمَلُوْنَ(۱۴۰)
Zegt gij, dat Abraham en Isma?l en Iza?k en Jacob en de stammen Joden of Christenen waren? Zeg: "Weet gij het beter of Allah?" En wie is onrechtvaardiger, dan hij, die een getuigenis verbergt, die hij van Allah heeft? En Allah is niet onbekend met hetgeen gij doet.
Wilt gij zeggen dat Abraham, Izaak, Jacob en de stammen, Joden of Christenen zijn geweest? Zegt: zijt gij wijzer dan God? En wie is schuldiger dan hij, die de getuigenis verduistert welke hij van God heeft ontvangen? Maar God is niet onopmerkzaam nopens hetgeen gij doet.
تِلْكَ اُمَّةٌ قَدْ خَلَتْۚ-لَهَا مَا كَسَبَتْ وَ لَكُمْ مَّا كَسَبْتُمْۚ-وَ لَا تُسْــٴَـلُوْنَ عَمَّا كَانُوْا یَعْمَلُوْنَ۠(۱۴۱)
Dit is een volk, dat is heengegaan: voor hen is, hetgeen zij verdienden en voor u is, hetgeen gij verdient; en gij zult niet worden ondervraagd over hetgeen zij deden.
Dit volk is voorbijgegaan; wat het verdiende, heeft het ontvangen, en ook gij zult ontvangen wat gij verdient hebt; maar men zal u niet vragen wat anderen gedaan hebben.
سَیَقُوْلُ السُّفَهَآءُ مِنَ النَّاسِ مَا وَلّٰىهُمْ عَنْ قِبْلَتِهِمُ الَّتِیْ كَانُوْا عَلَیْهَاؕ-قُلْ لِّلّٰهِ الْمَشْرِقُ وَ الْمَغْرِبُؕ-یَهْدِیْ مَنْ یَّشَآءُ اِلٰى صِرَاطٍ مُّسْتَقِیْمٍ(۱۴۲)
De dwazen onder het volk zullen zeggen: "Wat heeft hen van hun Qiblah, die zij volgden, afgekeerd?" Zeg: "Aan Allah behoort het Oosten en het Westen. Hij leidt, wie Hij wil naar het rechte pad".
De dwazen onder de menschen zullen vragen: Wat heeft hen van hunne Kebla afgewend, welke zij vroeger aangenomen hadden? Zegt hun; God behoort het Oosten en het Westen; hij geleidt wien hij wil op den rechten weg.
وَ كَذٰلِكَ جَعَلْنٰكُمْ اُمَّةً وَّسَطًا لِّتَكُوْنُوْا شُهَدَآءَ عَلَى النَّاسِ وَ یَكُوْنَ الرَّسُوْلُ عَلَیْكُمْ شَهِیْدًاؕ-وَ مَا جَعَلْنَا الْقِبْلَةَ الَّتِیْ كُنْتَ عَلَیْهَاۤ اِلَّا لِنَعْلَمَ مَنْ یَّتَّبِـعُ الرَّسُوْلَ مِمَّنْ یَّنْقَلِبُ عَلٰى عَقِبَیْهِؕ-وَ اِنْ كَانَتْ لَكَبِیْرَةً اِلَّا عَلَى الَّذِیْنَ هَدَى اللّٰهُؕ-وَ مَا كَانَ اللّٰهُ لِیُضِیْعَ اِیْمَانَكُمْؕ-اِنَّ اللّٰهَ بِالنَّاسِ لَرَءُوْفٌ رَّحِیْمٌ(۱۴۳)
En zo hebben Wij u tot een verheven volk gemaakt, opdat gij getuige zult zijn tegenover de mensen en de Gezant zij een getuige tegenover u. Wij bepaalden de Qiblah, die gij volgdet slechts, opdat Wij hem, die de gezant van Allah volgt, onderscheiden van degene die hem de rug toekeert. En dit is inderdaad zeer moeilijk, behalve voor hen, die Allah heeft geleid. En Allah zal u uw geloof niet doen verliezen; voorzeker, Allah is Liefderijk en Genadevol jegens de mensen.
Zoo hebben wij u geplaatst als een bemiddelend volk, opdat gij getuigen zoudt zijn tusschen de menschen, en dat de apostel een getuigen tegen u zou wezen. Wij hebben de Kebla daarom veranderd, opdat men zou kunnen onderscheiden tusschen hen, welke hem volgen en diegenen welke hem den rug toekeeren. Menigeen hindert dit, doch niet hun die door God worden geleid. Maar God beloont uw geloof; want God is genadig en barmhartig omtrent de menschen.
قَدْ نَرٰى تَقَلُّبَ وَجْهِكَ فِی السَّمَآءِۚ-فَلَنُوَلِّیَنَّكَ قِبْلَةً تَرْضٰىهَا۪-فَوَلِّ وَجْهَكَ شَطْرَ الْمَسْجِدِ الْحَرَامِؕ-وَ حَیْثُ مَا كُنْتُمْ فَوَلُّوْا وُجُوْهَكُمْ شَطْرَهٗؕ-وَ اِنَّ الَّذِیْنَ اُوْتُوا الْكِتٰبَ لَیَعْلَمُوْنَ اَنَّهُ الْحَقُّ مِنْ رَّبِّهِمْؕ-وَ مَا اللّٰهُ بِغَافِلٍ عَمَّا یَعْمَلُوْنَ(۱۴۴)
Waarlijk, Wij zien uw aangezicht zich naar de hemel wenden, daarom zullen Wij u tot beheerder maken van de Qiblah, die u behaagt. Wend daarom uw aanaangezicht naar de Heilige Moskee en waar gij ook moogt zijn, wendt uw aangezicht daarheen. En voorzeker, zij wie het Boek is gegeven, weten, dat dit de Waarheid is van hun Heer; Allah is niet achteloos ten aanzien van wat zij doen.
Wij hebben gezien, dat gij uw gezicht naar den Hemel wendt, maar wij willen het eene richting geven die u aangenaam is. Wendt daarom uw gezicht naar den heiligen tempel; waar gij u ook bevindt, wendt uw aangezicht daarheen. Zij die de schrift ontvingen, weten het wel, dat deze waarheid van hunnen Heer komt, en God is niet onopmerkzaam omtrent hunne daden.
وَ لَىٕنْ اَتَیْتَ الَّذِیْنَ اُوْتُوا الْكِتٰبَ بِكُلِّ اٰیَةٍ مَّا تَبِعُوْا قِبْلَتَكَۚ-وَ مَاۤ اَنْتَ بِتَابِـعٍ قِبْلَتَهُمْۚ-وَ مَا بَعْضُهُمْ بِتَابِـعٍ قِبْلَةَ بَعْضٍؕ-وَ لَىٕنِ اتَّبَعْتَ اَهْوَآءَهُمْ مِّنْۢ بَعْدِ مَا جَآءَكَ مِنَ الْعِلْمِۙ-اِنَّكَ اِذًا لَّمِنَ الظّٰلِمِیْنَۘ(۱۴۵)
Zelfs al bracht gij elk teken aan degenen aan wie het Boek is gegeven, zouden zij nooit uw Qiblah volgen, noch kunt gij hun Qiblah volgen, noch zijn er onder hen, die de Qiblah van anderen volgen. En indien gij aan hun wens zoudt voldoen, nadat kennis tot u is gekomen, zoudt gij zeker tot de onrechtvaardigen behoren.
En indien gij zelfs de bezitters der schrift nog zoo vele bewijzen zoudt brengen, zouden zij nog uw Kebla niet volgen; volgt dus de hunne niet. Zelfs onder hen volgt de eene den andere niet na. Indien gij echter, na de kennis welke gij hebt opgedaan, hun verlangen zoudt volgen, dan behoordet gij tot de goddeloozen.
اَلَّذِیْنَ اٰتَیْنٰهُمُ الْكِتٰبَ یَعْرِفُوْنَهٗ كَمَا یَعْرِفُوْنَ اَبْنَآءَهُمْؕ-وَ اِنَّ فَرِیْقًا مِّنْهُمْ لَیَكْتُمُوْنَ الْحَقَّ وَ هُمْ یَعْلَمُوْنَ(ؔ۱۴۶)
Degenen aan wie Wij het Boek hebben gegeven erkennen dit, zoals zij hun zonen erkennen, maar voorzeker, sommigen hunner verbergen de Waarheid tegen beter weten in.
Zij die de schrift bezitten, kennen hem (onzen apostel), zoo goed als zij hunne eigen kinderen kennen, maar velen van hen verbergen de waarheid tegen hun beter weten aan.
اَلْحَقُّ مِنْ رَّبِّكَ فَلَا تَكُوْنَنَّ مِنَ الْمُمْتَرِیْنَ۠(۱۴۷)
De Waarheid is van uw Heer, schaar u daarom niet onder hen die twijfelen.
De waarheid komt van uwen Heer, behoort dus niet tot den twijfelenden.
وَ لِكُلٍّ وِّجْهَةٌ هُوَ مُوَلِّیْهَا فَاسْتَبِقُوا الْخَیْرٰتِﳳ-اَیْنَ مَا تَكُوْنُوْا یَاْتِ بِكُمُ اللّٰهُ جَمِیْعًاؕ-اِنَّ اللّٰهَ عَلٰى كُلِّ شَیْءٍ قَدِیْرٌ(۱۴۸)
Iedereen heeft een richting, waarheen hij zich wendt, wedijvert daarom met elkander in goede werken. Waar gij ook zijt, Allah zal u allen tezamen brengen. Voorzeker, Allah heeft macht over alle dingen.
Ieder volk heeft eene richting van den hemel, waarheen het zijn gezicht wendt; keert u echter tot de betere, dan zal God u eens terugbrengen, waar gij ook zijn moogt; want God is almachtig.
وَ مِنْ حَیْثُ خَرَجْتَ فَوَلِّ وَجْهَكَ شَطْرَ الْمَسْجِدِ الْحَرَامِؕ-وَ اِنَّهٗ لَلْحَقُّ مِنْ رَّبِّكَؕ-وَ مَا اللّٰهُ بِغَافِلٍ عَمَّا تَعْمَلُوْنَ(۱۴۹)
Vanwaar gij ook komt, wend uw aangezicht naar de Heilige Moskee, want dat is inderdaad de Waarheid van uw Heer. En Allah is niet achteloos ten aanzien van hetgeen gij doet.
En aan welke plaats gij ook komen moogt, wendt uw aangezicht naar den heiligen tempel; want dit is de waarheid die van uwen God komt, en God is niet onopmerkzaam nopens hetgeen gij doet.
وَ مِنْ حَیْثُ خَرَجْتَ فَوَلِّ وَجْهَكَ شَطْرَ الْمَسْجِدِ الْحَرَامِؕ-وَ حَیْثُ مَا كُنْتُمْ فَوَلُّوْا وُجُوْهَكُمْ شَطْرَهٗۙ-لِئَلَّا یَكُوْنَ لِلنَّاسِ عَلَیْكُمْ حُجَّةٌۗۙ-اِلَّا الَّذِیْنَ ظَلَمُوْا مِنْهُمْۗ-فَلَا تَخْشَوْهُمْ وَ اخْشَوْنِیْۗ-وَ لِاُتِمَّ نِعْمَتِیْ عَلَیْكُمْ وَ لَعَلَّكُمْ تَهْتَدُوْنَۙۛ(۱۵۰)
Vanwaar gij ook komt, wend uw aangezicht naar de Heilige Moskee; waar gij ook zijt, wendt uw aangezicht daarheen, opdat de mensen, met uitzondering van de onrechtvaardigen geen bezwaar tegen u mogen aanvoeren - vreest hen dus niet, maar vreest Mij - en opdat Ik Mijn gunst aan u moge voltooien en opdat gij juist geleid moogt worden.
Van waar gij ook komen moogt, wendt uw aangezicht naar den heiligen tempel. Waar gij ook mocht zijn, wendt uw aangezicht daarheen, opdat de menschen geen voorwensel tot strijden tegen u hebben. Wat de goddeloozen betreft, vreest hen niet, maar vreest mij, opdat ik u mijne genade verleene en op den rechten weg voere.
كَمَاۤ اَرْسَلْنَا فِیْكُمْ رَسُوْلًا مِّنْكُمْ یَتْلُوْا عَلَیْكُمْ اٰیٰتِنَا وَ یُزَكِّیْكُمْ وَ یُعَلِّمُكُمُ الْكِتٰبَ وَ الْحِكْمَةَ وَ یُعَلِّمُكُمْ مَّا لَمْ تَكُوْنُوْا تَعْلَمُوْنَؕۛ(۱۵۱)
Omdat Wij uit uw midden een boodschapper hebben gezonden, die u Onze tekenen verkondigt, u zuivert, u het Boek en de Wijsheid onderwijst en u leert, hetgeen gij niet wist.
Wij hebben u een apostel uit uw midden gezonden, om u onze wonderen te brengen; om u te reinigen en u het boek en wijsheid te leeren, en u te onderrichten nopens datgene wat ge nog niet weet.
فَاذْكُرُوْنِیْۤ اَذْكُرْكُمْ وَ اشْكُرُوْا لِیْ وَ لَا تَكْفُرُوْنِ۠(۱۵۲)
Gedenkt Mij daarom en Ik zal u gedenken en weest Mij dankbaar en weest Mij niet ondankbaar.
Denkt aan mij, opdat ik u gedenke. Weest dankbaar en wordt niet ongeloovig.
یٰۤاَیُّهَا الَّذِیْنَ اٰمَنُوا اسْتَعِیْنُوْا بِالصَّبْرِ وَ الصَّلٰوةِؕ-اِنَّ اللّٰهَ مَعَ الصّٰبِرِیْنَ(۱۵۳)
O, gij die gelooft, zoekt hulp met geduld en gebed; voorzeker, Allah is met de geduldigen.
O geloovige! smeekt hulp met geduld en gebed; want God is met de geduldigen.
وَ لَا تَقُوْلُوْا لِمَنْ یُّقْتَلُ فِیْ سَبِیْلِ اللّٰهِ اَمْوَاتٌؕ-بَلْ اَحْیَآءٌ وَّ لٰكِنْ لَّا تَشْعُرُوْنَ(۱۵۴)
0
Zegt niet van hen welke op Gods weg gedood werden; "Zij zijn dood," maar; "Zij leven," want dit verstaat zij niet.
وَ لَنَبْلُوَنَّكُمْ بِشَیْءٍ مِّنَ الْخَوْفِ وَ الْجُوْ عِ وَ نَقْصٍ مِّنَ الْاَمْوَالِ وَ الْاَنْفُسِ وَ الثَّمَرٰتِؕ-وَ بَشِّرِ الصّٰبِرِیْنَۙ(۱۵۵)
En Wij zullen u een weinig beproeven door vrees, honger, verlies van bezittingen, levens en vruchten; maar verkondig blijde tijdingen aan de geduldigen,
Waarlijk wij willen u beproeven door vrees en honger, en door schade, welke gij aan vermogen, leven en vruchten zult lijden. Maar verkondig heil aan de vrome lijdenden.
الَّذِیْنَ اِذَاۤ اَصَابَتْهُمْ مُّصِیْبَةٌۙ-قَالُوْۤا اِنَّا لِلّٰهِ وَ اِنَّاۤ اِلَیْهِ رٰجِعُوْنَؕ(۱۵۶)
Zij die, wanneer een rampspoed hen achterhaalt, zeggen: "Voorzeker, wij zijn van Allah en tot Hem zullen wij wederkeren".
Hun die bij een ongeluk uitroepen: Wij behooren God en keeren eens tot hem terug.
اُولٰٓىٕكَ عَلَیْهِمْ صَلَوٰتٌ مِّنْ رَّبِّهِمْ وَ رَحْمَةٌ -وَ اُولٰٓىٕكَ هُمُ الْمُهْتَدُوْنَ(۱۵۷)
Dezen zijn het, op wie de zegeningen en de barmhartigheid van hun Heer rusten en dezen zijn het, die de rechte weg volgen.
Over hen komt Gods zegen en barmhartigheid: zij zijn op den rechten weg.
اِنَّ الصَّفَا وَ الْمَرْوَةَ مِنْ شَعَآىٕرِ اللّٰهِۚ-فَمَنْ حَجَّ الْبَیْتَ اَوِ اعْتَمَرَ فَلَا جُنَاحَ عَلَیْهِ اَنْ یَّطَّوَّفَ بِهِمَاؕ-وَ مَنْ تَطَوَّعَ خَیْرًاۙ-فَاِنَّ اللّٰهَ شَاكِرٌ عَلِیْمٌ(۱۵۸)
Voorzeker, Safaa en Marwah zijn onder de tekenen van Allah. Er rust derhalve op hem, die de Hadj (pelgrimstocht) doet, of (of soms) de Omrah verricht, geen blaam, indien hij om beiden (heen) loopt. En wie vrijwillig goed doet, voorzeker, Allah is Waarderend, Alwetend.
Ook Safa en Merwa zijn gedenkstukken van God, en wie in bedevaart naar den tempel gaat of die plaats bezoekt, dien treft geen kwaad, indien hij om beiden heen gaat. Die het goede uit eigene beweging doet, zal beloond worden; want God beloont alles en is alwetend.
اِنَّ الَّذِیْنَ یَكْتُمُوْنَ مَاۤ اَنْزَلْنَا مِنَ الْبَیِّنٰتِ وَ الْهُدٰى مِنْۢ بَعْدِ مَا بَیَّنّٰهُ لِلنَّاسِ فِی الْكِتٰبِۙ-اُولٰٓىٕكَ یَلْعَنُهُمُ اللّٰهُ وَ یَلْعَنُهُمُ اللّٰعِنُوْنَۙ(۱۵۹)
Voorzeker, degenen, die hetgeen Wij aan tekenen en leiding hebben nedergezonden, verbergen, nadat Wij zein het Boek aan de mensen duidelijk hebben gemaakt, zijn het, die Allah vervloekt en zij die het recht hebben te vervloeken, vervloeken hen ook.
Zij die de duidelijke leer en leiding verbergen, welke wij geopenbaard en in de schrift geleerd hebben, worden van God vervloekt en, allen die vloeken, zullen hen vervloeken.
اِلَّا الَّذِیْنَ تَابُوْا وَ اَصْلَحُوْا وَ بَیَّنُوْا فَاُولٰٓىٕكَ اَتُوْبُ عَلَیْهِمْۚ-وَ اَنَا التَّوَّابُ الرَّحِیْمُ(۱۶۰)
Maar zij, die berouw hebben en zich beteren en (de Waarheid) verkondigen, dezen zijn het, tot wie Ik Mij met vergiffenis wend - Ik ben Berouwaanvaardend, Genadevol.
Maar zij die berouw hebben, en zich beteren en terugkeeren, neem ik weder in genade aan; want ik ben genadig en barmhartig.
- English | Ahmed Ali
- Urdu | Ahmed Raza Khan
- Turkish | Ali-Bulaç
- German | Bubenheim Elyas
- Chinese | Chineese
- Spanish | Cortes
- Dutch | Dutch
- Portuguese | El-Hayek
- English | English
- Urdu | Fateh Muhammad Jalandhry
- French | French
- Hausa | Hausa
- Indonesian | Indonesian-Bahasa
- Italian | Italian
- Korean | Korean
- Malay | Malay
- Russian | Russian
- Tamil | Tamil
- Thai | Thai
- Farsi | مکارم شیرازی
- العربية | التفسير الميسر
- العربية | تفسير الجلالين
- العربية | تفسير السعدي
- العربية | تفسير ابن كثير
- العربية | تفسير الوسيط لطنطاوي
- العربية | تفسير البغوي
- العربية | تفسير القرطبي
- العربية | تفسير الطبري
- English | Arberry
- English | Yusuf Ali
- Dutch | Keyzer
- Dutch | Leemhuis
- Dutch | Siregar
- Urdu | Sirat ul Jinan