READ
Surah Yunus
يُوْنُس
109 Ayaat مکیۃ
10:0
بِسْمِ اللّٰهِ الرَّحْمٰنِ الرَّحِیْمِ
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
In naam van den lankmoedigen en albarmhartigen God.
الٓرٰ- تِلْكَ اٰیٰتُ الْكِتٰبِ الْحَكِیْمِ(۱)
Alif, Laam, Raa. Dit zijn de verzen van het Boek vol van Wijsheid.
Elif. Lam. Ra. Dit zijn de teekenen van het wijze boek.
اَكَانَ لِلنَّاسِ عَجَبًا اَنْ اَوْحَیْنَاۤ اِلٰى رَجُلٍ مِّنْهُمْ اَنْ اَنْذِرِ النَّاسَ وَ بَشِّرِ الَّذِیْنَ اٰمَنُوْۤا اَنَّ لَهُمْ قَدَمَ صِدْقٍ عِنْدَ رَبِّهِمْ ﳳ-قَالَ الْكٰفِرُوْنَ اِنَّ هٰذَا لَسٰحِرٌ مُّبِیْنٌ(۲)
Is het vreemd voor de mensen, dat Wij een man uit hun midden openbaarden: "Waarschuw het mensdom en geef blijde tijding aan degenen die geloven, dat zij een ware rang bij hun Heer zullen hebben"? De ongelovigen zeggen: "Voorzeker, deze is een openlijke tovenaar."
Was het eene vreemde zaak voor de bewoners van Mekka, dat wij onzen wil aan een hunner hebben geopenbaard, zeggende: Waarschuw de menschen indien zij niet gelooven, en breng goede tijdingen aan hen die gelooven, en zeg, dat zij van hunnen Heer de belooning voor hun geloof zullen ontvangen? De ongeloovigen zeggen: Dit is duidelijke tooverij.
اِنَّ رَبَّكُمُ اللّٰهُ الَّذِیْ خَلَقَ السَّمٰوٰتِ وَ الْاَرْضَ فِیْ سِتَّةِ اَیَّامٍ ثُمَّ اسْتَوٰى عَلَى الْعَرْشِ یُدَبِّرُ الْاَمْرَؕ-مَا مِنْ شَفِیْعٍ اِلَّا مِنْۢ بَعْدِ اِذْنِهٖؕ-ذٰلِكُمُ اللّٰهُ رَبُّكُمْ فَاعْبُدُوْهُؕ-اَفَلَا تَذَكَّرُوْنَ(۳)
Voorwaar, Allah is uw Heer, Die de hemelen en de aarde in zes dagen schiep, en Hij zette Zich op de troon, alles regelend. Er is geen bemiddelaar, dan met Zijn goedkeuring. Dit is Allah, uw Heer, aanbidt Hem daarom. Wilt gij dan geen lering trekken?
Waarlijk, uw Heer is God, die de hemelen en de aarde in zes dagen geschapen heeft, en daarop zijnen troon besteeg om de regeering over alle dingen op zich te nemen. Er is geen tusschenpersoon, dan met zijn verlof. Dit is God uw Heer: dien hem dus. Wilt gij dit niet overwegen?
اِلَیْهِ مَرْجِعُكُمْ جَمِیْعًاؕ-وَعْدَ اللّٰهِ حَقًّاؕ-اِنَّهٗ یَبْدَؤُا الْخَلْقَ ثُمَّ یُعِیْدُهٗ لِیَجْزِیَ الَّذِیْنَ اٰمَنُوْا وَ عَمِلُوا الصّٰلِحٰتِ بِالْقِسْطِؕ-وَ الَّذِیْنَ كَفَرُوْا لَهُمْ شَرَابٌ مِّنْ حَمِیْمٍ وَّ عَذَابٌ اَلِیْمٌۢ بِمَا كَانُوْا یَكْفُرُوْنَ(۴)
Tot Hem is uw aller terugkeer, dit is de ware belofte van uw Heer. Voorzeker, Hij begint de schepping, daarna zet Hij haar voort, opdat Hij degenen die geloven en goede werken doen met rechtvaardigheid moge belonen. En de ongelovigen zullen een drank van kokend water en een pijnlijke straf ontvangen, daar zij (de waarheid) verwierpen.
Tot hem zult gij allen terugkeeren, overeenkomstig Gods zekere belofte, want hij doet een schepsel ontstaan, en daarna doet hij het terugkeeren, opdat hij degenen die gelooven en doen wat goed is, met rechtvaardigheid zou kunnen beloonen. Wat de ongeloovigen betreft, zij zullen kokend water drinken en zullen eene gestrenge straf ondergaan, omdat zij ongeloovig waren.
هُوَ الَّذِیْ جَعَلَ الشَّمْسَ ضِیَآءً وَّ الْقَمَرَ نُوْرًا وَّ قَدَّرَهٗ مَنَازِلَ لِتَعْلَمُوْا عَدَدَ السِّنِیْنَ وَ الْحِسَابَؕ-مَا خَلَقَ اللّٰهُ ذٰلِكَ اِلَّا بِالْحَقِّۚ-یُفَصِّلُ الْاٰیٰتِ لِقَوْمٍ یَّعْلَمُوْنَ(۵)
Hij is het, Die de zon tot een stralend licht maakte en de maan tot een helder licht en er stadia voor verordende, zodat gij het getal der jaren en het berekenen (van de tijd) mocht kennen. Allah heeft dit niet dan in waarheid geschapen. Hij zet de tekenen uiteen voor een volk, dat wil weten.
Hij is het die de zon bevolen heeft des daags te schijnen en de maan als een licht bij nacht. Hij heeft hare standpunten bepaald, opdat gij het getal jaren zoudt kennen en de berekeningen van den tijd. God heeft dit niet zonder doel, maar met waarheid geschapen. Hij legt zijne teekens hun uit, die begrijpen.
اِنَّ فِی اخْتِلَافِ الَّیْلِ وَ النَّهَارِ وَ مَا خَلَقَ اللّٰهُ فِی السَّمٰوٰتِ وَ الْاَرْضِ لَاٰیٰتٍ لِّقَوْمٍ یَّتَّقُوْنَ(۶)
Voorwaar, in de wisseling van dag en nacht en in al hetgeen Allah in de hemelen en op aarde heeft geschapen zijn er tekenen voor een godvrezend volk.
En waarlijk, in de wisseling van dag en nacht, en in alles wat God in den hemel en op aarde heeft geschapen, zijn teekens voor degenen die hem vreezen.
اِنَّ الَّذِیْنَ لَا یَرْجُوْنَ لِقَآءَنَا وَ رَضُوْا بِالْحَیٰوةِ الدُّنْیَا وَ اطْمَاَنُّوْا بِهَا وَ الَّذِیْنَ هُمْ عَنْ اٰیٰتِنَا غٰفِلُوْنَۙ(۷)
Voorzeker, die niet uitzien naar de ontmoeting met Ons en die met het leven dezer wereld tevreden zijn en er voldoening in vinden en degenen, die onoplettend op Onze tekenen zijn,
Zij die niet hopen, ons op den jongsten dag te ontmoeten, en zich met het tegenwoordige leven tevreden stellen, zich daaraan met zekerheid toevertrouwen en die onverschillig zijn voor onze teekens.
اُولٰٓىٕكَ مَاْوٰىهُمُ النَّارُ بِمَا كَانُوْا یَكْسِبُوْنَ(۸)
Dezen zijn het, wier verblijfplaats het Vuur is, voor hetgeen zij verdienen.
Hunne woning zal het hellevuur zijn wegens hetgeen zij hebben bedreven.
اِنَّ الَّذِیْنَ اٰمَنُوْا وَ عَمِلُوا الصّٰلِحٰتِ یَهْدِیْهِمْ رَبُّهُمْ بِاِیْمَانِهِمْۚ-تَجْرِیْ مِنْ تَحْتِهِمُ الْاَنْهٰرُ فِیْ جَنّٰتِ النَّعِیْمِ(۹)
Maar degenen die geloven en goede werken doen, hun Heer zal hen wegens hun geloof leiden. Rivieren zullen voor hen stromen in de tuinen der zaligheid.
Maar wat degenen betreft die gelooven en rechtvaardig handelen, hun Heer zal hen, om hun geloof, leiden; zij zullen rivieren bezitten die door lusttuinen stroomen.
دَعْوٰىهُمْ فِیْهَا سُبْحٰنَكَ اللّٰهُمَّ وَ تَحِیَّتُهُمْ فِیْهَا سَلٰمٌۚ-وَ اٰخِرُ دَعْوٰىهُمْ اَنِ الْحَمْدُ لِلّٰهِ رَبِّ الْعٰلَمِیْنَ۠(۱۰)
Hun aanroep daarin zal zijn: "Heilig zijt Gij, O Allah!" en hun groet "Vrede". En het einde van hun aanroep zal zijn: "Alle lof komt Allah toe, de Heer der Werelden."
Daar zal hun gebed zijn: Geloofd zijt gij o God! en daar zal hunne groete zijn: Vrede! En het einde van hun gebed zal zijn: Geloofd zij God, de Heer van alle schepselen!
وَ لَوْ یُعَجِّلُ اللّٰهُ لِلنَّاسِ الشَّرَّ اسْتِعْجَالَهُمْ بِالْخَیْرِ لَقُضِیَ اِلَیْهِمْ اَجَلُهُمْؕ-فَنَذَرُ الَّذِیْنَ لَا یَرْجُوْنَ لِقَآءَنَا فِیْ طُغْیَانِهِمْ یَعْمَهُوْنَ(۱۱)
En indien Allah het boze voor de mensen zou verhaasten, zoals Hij voor hen het goede verhaast, zou hun tijd reeds gekomen zijn. Maar Wij laten degenen die niet naar de ontmoeting met Ons uitzien, in opstand, blindelings dwalen.
Indien God het kwade bij de menschen wilde verhaasten, zooals hunne begeerte is om het goede te zien bespoedigen, waarlijk, dan zou hun einde spoedig gekomen zijn; maar wij laten hen, die ons niet na hunnen dood hopen te zien, zich blindelings aan hunne dwalingen overgeven.
وَ اِذَا مَسَّ الْاِنْسَانَ الضُّرُّ دَعَانَا لِجَنْۢبِهٖۤ اَوْ قَاعِدًا اَوْ قَآىٕمًاۚ-فَلَمَّا كَشَفْنَا عَنْهُ ضُرَّهٗ مَرَّ كَاَنْ لَّمْ یَدْعُنَاۤ اِلٰى ضُرٍّ مَّسَّهٗؕ-كَذٰلِكَ زُیِّنَ لِلْمُسْرِفِیْنَ مَا كَانُوْا یَعْمَلُوْنَ(۱۲)
En wanneer de mens een moeilijkheid overkomt, bidt hij tot Ons, op zijn zijde liggende, of zittende, of staande, maar wanneer Wij zijn last van hem hebben verwijderd, gaat hij zijn gang, alsof hij Ons nooit v??r de verwijdering van zijn moeilijkheid had aangeroepen. Zo werd in de ogen der buitensporigen schoonschijnend gemaakt, wat zij deden.
Indien een mensch kwaad overkomt, bidt hij tot ons, liggende op zijne zijde, of zittende of staande, maar indien wij hem van zijne bedroeving verlossen, vervolgt hij zijne vroegere levenswijze, alsof hij ons niet had aangeroepen om hem tegen het kwaad te verdedigen, dat hem was overkomen. Zoo werd dus, wat de zondaren bedreven, hun voorbereid.
وَ لَقَدْ اَهْلَكْنَا الْقُرُوْنَ مِنْ قَبْلِكُمْ لَمَّا ظَلَمُوْاۙ-وَ جَآءَتْهُمْ رُسُلُهُمْ بِالْبَیِّنٰتِ وَ مَا كَانُوْا لِیُؤْمِنُوْاؕ-كَذٰلِكَ نَجْزِی الْقَوْمَ الْمُجْرِمِیْنَ(۱۳)
En Wij vernietigden de geslachten die v??r u bestonden toen zij kwaad verrichtten en er kwamen tot hen boodschappers met duidelijke tekenen, maar zij wilden niet geloven. Zo vergelden Wij het schuldige volk.
Wij hebben vroeger de geslachten vernietigd die vóór u bestonden, o bewoners van Mekka! toen gij onrechtvaardig hadt gehandeld, en onze gezanten tot hen waren gekomen met duidelijke wonderen, en zij niet wilden gelooven. Zoo vergelden wij de schuldigen.
ثُمَّ جَعَلْنٰكُمْ خَلٰٓىٕفَ فِی الْاَرْضِ مِنْۢ بَعْدِهِمْ لِنَنْظُرَ كَیْفَ تَعْمَلُوْنَ(۱۴)
En na hen hebben Wij u tot stedehouders op aarde gesteld, opdat Wij zien, hoe gij zoudt handelen.
Daarna deden wij u hen op aarde opvolgen, opdat wij zouden zien, hoe gij wildet handelen.
وَ اِذَا تُتْلٰى عَلَیْهِمْ اٰیَاتُنَا بَیِّنٰتٍۙ-قَالَ الَّذِیْنَ لَا یَرْجُوْنَ لِقَآءَنَا ائْتِ بِقُرْاٰنٍ غَیْرِ هٰذَاۤ اَوْ بَدِّلْهُؕ-قُلْ مَا یَكُوْنُ لِیْۤ اَنْ اُبَدِّلَهٗ مِنْ تِلْقَآئِ نَفْسِیْۚ-اِنْ اَتَّبِـعُ اِلَّا مَا یُوْحٰۤى اِلَیَّۚ-اِنِّیْۤ اَخَافُ اِنْ عَصَیْتُ رَبِّیْ عَذَابَ یَوْمٍ عَظِیْمٍ(۱۵)
En wanneer hun Onze duidelijke tekenen worden voorgedragen, zeggen degenen, die niet naar de ontmoeting met Ons uitzien: "Breng een andere Koran dan deze, of verander hem." Zeg: "Het staat niet aan mij, hem te veranderen uit mijzelf. Ik volg slechts hetgeen mij is geopenbaard. Voorzeker, ik vrees, als ik mijn Heer niet gehoorzaam, de straf van de grote Dag."
Indien onze duidelijke teekens hun worden medegedeeld, zeggen degenen, die niet hopen, ons bij de opstanding te zien: Breng een Koran die van dezen verschilt, of breng er eenige verandering in. Antwoord: Het is niet voegzaam voor mij, dat ik dien naar mijn welgevallen zou veranderen: Ik volg alleen datgene wat mij werd geopenbaard. Waarlijk, ik vrees de straf van den grooten dag, indien ik mijn Heer ongehoorzaam zou zijn.
قُلْ لَّوْ شَآءَ اللّٰهُ مَا تَلَوْتُهٗ عَلَیْكُمْ وَ لَاۤ اَدْرٰىكُمْ بِهٖ ﳲ فَقَدْ لَبِثْتُ فِیْكُمْ عُمُرًا مِّنْ قَبْلِهٖؕ-اَفَلَا تَعْقِلُوْنَ(۱۶)
Zeg: "Als Allah het zo had gewild, zou ik u niet hebben voorgedragen (de Koran), noch zou Hij u deze bekend hebben gemaakt. Voorzeker, ik heb voordien een heel leven onder u doorgebracht. Wilt gij dan niet begrijpen?
Zeg: Indien het Gode had behaagd, zou ik ze (de verzen) u niet voorlezen en nimmer zou ik u die hebben doen kennen. Ik heb reeds tot den ouderdom van veertig jaren onder u gewoond, alvorens ik die ontving. Zult gij het dan niet begrijpen?
فَمَنْ اَظْلَمُ مِمَّنِ افْتَرٰى عَلَى اللّٰهِ كَذِبًا اَوْ كَذَّبَ بِاٰیٰتِهٖؕ-اِنَّهٗ لَا یُفْلِحُ الْمُجْرِمُوْنَ(۱۷)
Wie is dan onrechtvaardiger, hij, die een leugen over Allah spreekt, of die Zijn tekenen verloochent? Voorzeker, de schuldigen zullen nooit slagen.
En wie is onrechtvaardiger dan hij die eene leugen tegen God uitdenkt, of zijne teekens van valschheid beschuldigt? Waarlijk, de boozen zullen geen voorspoed genieten.
وَ یَعْبُدُوْنَ مِنْ دُوْنِ اللّٰهِ مَا لَا یَضُرُّهُمْ وَ لَا یَنْفَعُهُمْ وَ یَقُوْلُوْنَ هٰۤؤُلَآءِ شُفَعَآؤُنَا عِنْدَ اللّٰهِؕ-قُلْ اَتُنَبِّــٴُـوْنَ اللّٰهَ بِمَا لَا یَعْلَمُ فِی السَّمٰوٰتِ وَ لَا فِی الْاَرْضِؕ-سُبْحٰنَهٗ وَ تَعٰلٰى عَمَّا یُشْرِكُوْنَ(۱۸)
En zij bidden buiten Allah om tot datgene wat hen schaden noch baten kan en zij zeggen: "Dezen zijn onze bemiddelaars bij Allah." Zeg: "Wilt gij Allah over iets, dat Hij in de hemelen of op aarde nog niet zou kennen, inlichten?" Heilig is Hij en hoog verheven boven al hetgeen zij met Hem vereenzelvigen.
Zij aanbidden naast God datgene, wat hun schaden noch bevoordeelen kan, en zij zeggen: Dit zijn onze tusschenpersonen bij God. Antwoord: Zoudt gij God iets in den hemel of op de aarde kunnen doen kennen wat hij niet kent?. Geloofd zij hij! en het zij verre van hem, wat gij met hem vereenigt!
وَ مَا كَانَ النَّاسُ اِلَّاۤ اُمَّةً وَّاحِدَةً فَاخْتَلَفُوْاؕ-وَ لَوْ لَا كَلِمَةٌ سَبَقَتْ مِنْ رَّبِّكَ لَقُضِیَ بَیْنَهُمْ فِیْمَا فِیْهِ یَخْتَلِفُوْنَ(۱۹)
En het mensdom was slechts ??n gemeenschap, daarna verschilden zij en ware het Woord van uw Heer niet uitgegaan, voorzeker zou er over hun geschil beslist zijn.
De menschen beleden vroeger slechts éénen godsdienst, doch zij werden daarna verdeeld, en indien Gods woord, waardoor hunne straf werd uitgesteld, niet vooraf geopenbaard ware geworden, zou het onderwerp hunner geschillen thans beslist zijn.
وَ یَقُوْلُوْنَ لَوْ لَاۤ اُنْزِلَ عَلَیْهِ اٰیَةٌ مِّنْ رَّبِّهٖۚ-فَقُلْ اِنَّمَا الْغَیْبُ لِلّٰهِ فَانْتَظِرُوْاۚ-اِنِّیْ مَعَكُمْ مِّنَ الْمُنْتَظِرِیْنَ۠(۲۰)
En zij zeggen: "Waarom is er geen teken van zijn Heer tot hem (de profeet) nedergezonden?" Zeg: "Het onzienlijke behoort alleen Allah toe. Wacht, ik ben met u onder de wachtenden."
Zij zeggen dat, zoolang hun geen teeken van hunnen Heer wordt nedergezonden, zij niet zullen gelooven. Antwoord: Waarlijk, het verborgene is alleen aan God bekend; wacht dus, en ik zal met u wachten.
وَ اِذَاۤ اَذَقْنَا النَّاسَ رَحْمَةً مِّنْۢ بَعْدِ ضَرَّآءَ مَسَّتْهُمْ اِذَا لَهُمْ مَّكْرٌ فِیْۤ اٰیَاتِنَاؕ-قُلِ اللّٰهُ اَسْرَعُ مَكْرًاؕ-اِنَّ رُسُلَنَا یَكْتُبُوْنَ مَا تَمْكُرُوْنَ(۲۱)
En wanneer Wij mensen barmhartigheid doen smaken nadat tegenspoed hen overviel, zie! zij beginnen tegen Onze tekenen plannen te smeden. Zeg: "Allah is vlugger in het maken van plannen." Voorzeker Onze boodschappers schrijven al hetgeen gij verzint op.
En toen wij de bewoners van Mekka onze genade deden proeven, nadat zij door ongelukken waren overvallen, onthoudt het, dachten zij eene list tegen onze teekens uit. Zeg hun: God is behendiger in het uitvoeren eener list dan gij. Waarlijk, onze gezanten schrijven op wat gij bedriegelijk uitdenkt.
هُوَ الَّذِیْ یُسَیِّرُكُمْ فِی الْبَرِّ وَ الْبَحْرِؕ-حَتّٰۤى اِذَا كُنْتُمْ فِی الْفُلْكِۚ-وَ جَرَیْنَ بِهِمْ بِرِیْحٍ طَیِّبَةٍ وَّ فَرِحُوْا بِهَا جَآءَتْهَا رِیْحٌ عَاصِفٌ وَّ جَآءَهُمُ الْمَوْجُ مِنْ كُلِّ مَكَانٍ وَّ ظَنُّوْۤا اَنَّهُمْ اُحِیْطَ بِهِمْۙ-دَعَوُا اللّٰهَ مُخْلِصِیْنَ لَهُ الدِّیْنَ ﳛ لَىٕنْ اَنْجَیْتَنَا مِنْ هٰذِهٖ لَنَكُوْنَنَّ مِنَ الشّٰكِرِیْنَ(۲۲)
Hij is het, Die u in staat stelt door het land en op zee te reizen, totdat, wanneer gij op de schepen zijt en zij met een mooie bries varen en (de opvarenden) er zich in verheugen, hen een geweldige wind achterhaalt en de golven van alle zijden over hen komen en zij overtuigd zijn dat zij verloren zijn; dan roepen zij Allah in oprechte aanbidding aan: "Als Gij ons hiervan redt, zullen wij zeker tot de dankbaren behoren."
Hij is het, die u op de vaste aarde en op de zee geleidt: als gij u in schepen bevindt en daar mede zeilt door een gunstigen wind, verheugt gij u daarin. En als hen een ongunstige wind overvalt en de golven van alle zijden op hen aankomen, en zij zich door onvermijdelijke gevaren bedreigd zien, roepen zij God aan met een oprecht geloof, zeggende: Waarlijk, indien gij ons van dit gevaar bevrijdt, zullen wij dankbaar zijn.
فَلَمَّاۤ اَنْجٰىهُمْ اِذَا هُمْ یَبْغُوْنَ فِی الْاَرْضِ بِغَیْرِ الْحَقِّؕ-یٰۤاَیُّهَا النَّاسُ اِنَّمَا بَغْیُكُمْ عَلٰۤى اَنْفُسِكُمْۙ-مَّتَاعَ الْحَیٰوةِ الدُّنْیَا٘-ثُمَّ اِلَیْنَا مَرْجِعُكُمْ فَنُنَبِّئُكُمْ بِمَا كُنْتُمْ تَعْمَلُوْنَ(۲۳)
Maar wanneer Hij hen heeft gered, ziet, beginnen zij ten onrechte een opstand in het land te ontketenen. O, gij mensen, voorzeker uw opstand keert zich slechts tegen u zelf. Thans geniet gij het genoegen van het tegenwoordige leven. Daarna zal uw terugkeer tot Ons zijn en Wij zullen u inlichten over hetgeen gij deedt.
Maar toen hij hen had bevrijd, onthoudt het, gedroegen zij zich boos op aarde, zonder rechtvaardigheid. O menschen! waarlijk, het geweld dat gij uwe eigene zielen aandoet, is alleen voor het vermaak van dit leven; daarna zult gij tot ons terugkeeren en wij zullen u verklaren wat gij hebt gedaan.
اِنَّمَا مَثَلُ الْحَیٰوةِ الدُّنْیَا كَمَآءٍ اَنْزَلْنٰهُ مِنَ السَّمَآءِ فَاخْتَلَطَ بِهٖ نَبَاتُ الْاَرْضِ مِمَّا یَاْكُلُ النَّاسُ وَ الْاَنْعَامُؕ-حَتّٰۤى اِذَاۤ اَخَذَتِ الْاَرْضُ زُخْرُفَهَا وَ ازَّیَّنَتْ وَ ظَنَّ اَهْلُهَاۤ اَنَّهُمْ قٰدِرُوْنَ عَلَیْهَاۤۙ-اَتٰىهَاۤ اَمْرُنَا لَیْلًا اَوْ نَهَارًا فَجَعَلْنٰهَا حَصِیْدًا كَاَنْ لَّمْ تَغْنَ بِالْاَمْسِؕ-كَذٰلِكَ نُفَصِّلُ الْاٰیٰتِ لِقَوْمٍ یَّتَفَكَّرُوْنَ(۲۴)
De gelijkenis van het tegenwoordige leven is slechts als water, dat Wij uit de wolken nederzenden, daarna groeit hierdoor het gewas van de aarde weelderig, waarvan mensen en vee eten, totdat, wanneer de aarde haar sier ontvangt en er schoon uitziet en haar eigenaars denken, dat zij er macht over bezitten, Ons gebod bij dag of bij nacht tot haar komt, dan maken Wij haar tot een gemaaid veld, alsof er de vorige dag niets was geweest. Zo leggen Wij de tekenen uit aan een volk, dat nadenkt.
Waarlijk, de gelijkenis van het tegenwoordige leven is niet anders dan water, dat wij van den hemel nederzenden, en waarmede de voortbrengselen der aarde zijn vermengd, waarvan de menschen eten en het vee, tot de aarde, na het opslorpen er van, haar kleed ontvangt en met verschillende planten wordt bedekt. Hare bewoners verbeelden zich, dat zij er de macht over hebben; maar ons bevel komt des nachts of bij dag, en dadelijk is het met den oogst, alsof er den vorigen dag nog niets ware geweest. Zoo leggen wij onze teekens uit, voor hen die overwegen.
وَ اللّٰهُ یَدْعُوْۤا اِلٰى دَارِ السَّلٰمِؕ-وَ یَهْدِیْ مَنْ یَّشَآءُ اِلٰى صِرَاطٍ مُّسْتَقِیْمٍ(۲۵)
En Allah roept naar het tehuis van Vrede en leidt wie Hij wil naar het rechte pad.
God noodigt u tot de woning des vredes en leidt op den rechten weg wien het hem behaagt.
لِلَّذِیْنَ اَحْسَنُوا الْحُسْنٰى وَ زِیَادَةٌؕ-وَ لَا یَرْهَقُ وُجُوْهَهُمْ قَتَرٌ وَّ لَا ذِلَّةٌؕ-اُولٰٓىٕكَ اَصْحٰبُ الْجَنَّةِۚ-هُمْ فِیْهَا خٰلِدُوْنَ(۲۶)
Er zal voor degenen die goede daden verrichten het goede zijn en nog meer. Zwartheid noch schande zal hun gezicht bedekken. Dezen zullen de bewoners van het paradijs zijn, zij zullen daarin vertoeven.
Zij, die goed handelen, zullen de uitmuntendste belooning ontvangen, en een overvloedig toevoegsel. Noch zwartheid noch schaamte zal hun aangezicht bedekken. Zij zullen het paradijs bewonen en daarin voor eeuwig verblijven.
وَ الَّذِیْنَ كَسَبُوا السَّیِّاٰتِ جَزَآءُ سَیِّئَةٍۭ بِمِثْلِهَاۙ-وَ تَرْهَقُهُمْ ذِلَّةٌؕ-مَا لَهُمْ مِّنَ اللّٰهِ مِنْ عَاصِمٍۚ-كَاَنَّمَاۤ اُغْشِیَتْ وُجُوْهُهُمْ قِطَعًا مِّنَ الَّیْلِ مُظْلِمًاؕ-اُولٰٓىٕكَ اَصْحٰبُ النَّارِۚ-هُمْ فِیْهَا خٰلِدُوْنَ(۲۷)
En degenen die boze daden verrichten, de vergelding van het kwaad zal het gelijke daaraan zijn en de schaamte zal hen bedekken. Zij zullen niemand hebben om hen tegen Allah te beschermen. (En het zal zijn) alsof hun gezicht met de duisternis van de nacht bedekt ware. Dezen zullen de bewoners van het Vuur zijn, zij zullen daarin vertoeven.
Maar zij die kwaad bedrijven, zullen de vergelding des kwaads ontvangen, daaraan gelijk, en zij zullen met schaamte bedekt worden (want zij zullen geen beschermer tegen God hebben, alsof hunne aangezichten met de diepe duisternis des nachts bedekt waren. Dezen zullen het hellevuur bewonen; eeuwig zullen zij daarin blijven.
وَ یَوْمَ نَحْشُرُهُمْ جَمِیْعًا ثُمَّ نَقُوْلُ لِلَّذِیْنَ اَشْرَكُوْا مَكَانَكُمْ اَنْتُمْ وَ شُرَكَآؤُكُمْۚ-فَزَیَّلْنَا بَیْنَهُمْ وَ قَالَ شُرَكَآؤُهُمْ مَّا كُنْتُمْ اِیَّانَا تَعْبُدُوْنَ(۲۸)
En de Dag waarop Wij hen allen zullen verzamelen, zullen Wij tot de afgodendienaren zeggen: "Blijft ter plaatse, gij en uw deelgenoten." Daarna zullen Wij hen ver van elkander scheiden en hun deelgenoten zullen zeggen: "Voorzeker gij placht ons niet te aanbidden."
Op den dag der opstanding zullen wij hen allen verzamelen; daarna zullen wij tot de afgodendienaars zeggen: Gaat naar uwe plaats, gij en uwe gezellen, en wij zullen hen van elkander scheiden en hunne gezellen zullen tot hen zeggen: Gij hebt ons niet aangebeden.
فَكَفٰى بِاللّٰهِ شَهِیْدًۢا بَیْنَنَا وَ بَیْنَكُمْ اِنْ كُنَّا عَنْ عِبَادَتِكُمْ لَغٰفِلِیْنَ(۲۹)
"Allah is nu toereikend als Getuige tussen u en ons. Wij waren zeker van uw aanbidden onbewust."
En God is een toereikend getuige op uwe aanbidding van ons.
هُنَالِكَ تَبْلُوْا كُلُّ نَفْسٍ مَّاۤ اَسْلَفَتْ وَ رُدُّوْۤا اِلَى اللّٰهِ مَوْلٰىهُمُ الْحَقِّ وَ ضَلَّ عَنْهُمْ مَّا كَانُوْا یَفْتَرُوْنَ۠(۳۰)
Daarna zal iedere ziel ondervinden wat zij heeft gedaan. En zij zullen tot Allah, hun ware Meester worden teruggebracht en al hetgeen zij plachten te verzinnen zal verloren gaan.
Daar zal iedere ziel ondervinden naar hetgeen zij heeft bedreven, en zij zullen voor God gebracht worden, haren waren Heer: en de valsche godheden, die zij in ijdelheid uitdachten, zullen voor hen verdwijnen.
قُلْ مَنْ یَّرْزُقُكُمْ مِّنَ السَّمَآءِ وَ الْاَرْضِ اَمَّنْ یَّمْلِكُ السَّمْعَ وَ الْاَبْصَارَ وَ مَنْ یُّخْرِ جُ الْحَیَّ مِنَ الْمَیِّتِ وَ یُخْرِ جُ الْمَیِّتَ مِنَ الْحَیِّ وَ مَنْ یُّدَبِّرُ الْاَمْرَؕ-فَسَیَقُوْلُوْنَ اللّٰهُۚ-فَقُلْ اَفَلَا تَتَّقُوْنَ(۳۱)
Zeg: "Wie voorziet u van voedsel van de hemel en de aarde? Of wie is het, die macht heeft over de oren en de ogen? En wie brengt de levenden uit de doden en de doden uit de levenden voort? En wie bestuurt het al?" Zij zullen zeggen: "Allah." Zeg: "Wilt gij dan niet Zijn bescherming zoeken?"
Zeg: Wie voorziet u van voedsel uit den hemel en van de aarde? of wie heeft de volstrekte macht over het gehoor en het gezicht? en wie brengt het leven uit den dood voort? en wie regeert alle dingen? Zij zullen zekerlijk antwoorden: God! Zeg: Wilt gij hem dus niet vreezen?
فَذٰلِكُمُ اللّٰهُ رَبُّكُمُ الْحَقُّۚ-فَمَا ذَا بَعْدَ الْحَقِّ اِلَّا الضَّلٰلُ ۚۖ-فَاَنّٰى تُصْرَفُوْنَ(۳۲)
Zo is Allah, uw ware Heer. Wat is er buiten de waarheid anders, dan dwaling? Waarheen wordt gij dan afgewend?
Dit is dus God, uw ware Heer, en wat blijft er anders, buiten de waarheid, over dan dwaling? Hoe zijt gij dus van de waarheid afgewend?
كَذٰلِكَ حَقَّتْ كَلِمَتُ رَبِّكَ عَلَى الَّذِیْنَ فَسَقُوْۤا اَنَّهُمْ لَا یُؤْمِنُوْنَ(۳۳)
Zo is het woord van uw Heer bewaarheid tegen degenen, die overtraden omdat zij niet geloofden.
Zoo heeft zich dit woord van God bij de boozen bewaarheid, dat zij nimmer zullen gelooven.
قُلْ هَلْ مِنْ شُرَكَآىٕكُمْ مَّنْ یَّبْدَؤُا الْخَلْقَ ثُمَّ یُعِیْدُهٗؕ-قُلِ اللّٰهُ یَبْدَؤُا الْخَلْقَ ثُمَّ یُعِیْدُهٗ فَاَنّٰى تُؤْفَكُوْنَ(۳۴)
Zeg: "Is er ??n uwer afgoden die de schepping voortbrengt en deze daarna voortzet?" Zeg: "Allah is het, Die de schepping voortbrengt, en deze voortzet. Hoe zijt gij dan afgewend?"
Zeg: Is er een van uwe gezellen, die een schepsel voortbrengt en het daarna tot het niet doet terugkeeren? Zeg: God brengt een schepsel voort en doet het daarna tot het niet terugkeeren. Hoe hebt gij u dus van zijn geloof afgewend?
قُلْ هَلْ مِنْ شُرَكَآىٕكُمْ مَّنْ یَّهْدِیْۤ اِلَى الْحَقِّؕ-قُلِ اللّٰهُ یَهْدِیْ لِلْحَقِّؕ-اَفَمَنْ یَّهْدِیْۤ اِلَى الْحَقِّ اَحَقُّ اَنْ یُّتَّبَعَ اَمَّنْ لَّا یَهِدِّیْۤ اِلَّاۤ اَنْ یُّهْدٰىۚ-فَمَا لَكُمْ- كَیْفَ تَحْكُمُوْنَ(۳۵)
Zeg: "Is er ??n uwer afgoden, die tot de waarheid leidt?" Zeg: "Allah is het, Die tot de waarheid leidt. Is daarom Hij, Die tot de waarheid leidt waardiger om te worden gevolgd, ofwel hij, die zelf de weg niet vindt, tenzij hij wordt geleid? Wat is er met u? Hoe oordeelt gij?"
Zeg: Is er een van uwe gezellen die tot de waarheid leidt? Zeg: God geleidt tot de waarheid. Is dus niet hij meer waardig gevolgd te worden, die tot de waarheid geleidt, dan hij die niet geleidt, tenzij hij zelf geleid worde? Wat is dus de oorzaak dat gij zoo oordeelt?
وَ مَا یَتَّبِـعُ اَكْثَرُهُمْ اِلَّا ظَنًّاؕ-اِنَّ الظَّنَّ لَا یُغْنِیْ مِنَ الْحَقِّ شَیْــٴًـاؕ-اِنَّ اللّٰهَ عَلِیْمٌۢ بِمَا یَفْعَلُوْنَ(۳۶)
En de meesten hunner volgen niets dan vermoeden. Voorzeker vermoeden baat niet tegen de waarheid. Waarlijk, AIlah weet goed wat zij doen.
En het grootste gedeelte hunner volgt slechts eene onzekere meening; maar eene meening vervangt de waarheid geenszins. Waarlijk, God weet wat zij doen.
وَ مَا كَانَ هٰذَا الْقُرْاٰنُ اَنْ یُّفْتَرٰى مِنْ دُوْنِ اللّٰهِ وَ لٰكِنْ تَصْدِیْقَ الَّذِیْ بَیْنَ یَدَیْهِ وَ تَفْصِیْلَ الْكِتٰبِ لَا رَیْبَ فِیْهِ مِنْ رَّبِّ الْعٰلَمِیْنَ۫(۳۷)
En deze Koran kon door niemand buiten Allah worden voortgebracht. Integendeel, hij is de vervulling van datgene wat er v??r was en is een uiteenzetting van de Wet door de Heer der Werelden, daaraan is geen twijfel.
De Koran zou door niemand hebben kunnen samengesteld worden, behalve door God; het is eene bevestiging van hetgeen te voren werd geopenbaard, en eene uitlegging der schrift: daaraan is geen twijfel: hij werd door den Heer van alle schepselen nedergezonden
اَمْ یَقُوْلُوْنَ افْتَرٰىهُؕ-قُلْ فَاْتُوْا بِسُوْرَةٍ مِّثْلِهٖ وَ ادْعُوْا مَنِ اسْتَطَعْتُمْ مِّنْ دُوْنِ اللّٰهِ اِنْ كُنْتُمْ صٰدِقِیْنَ(۳۸)
Of zeggen zij: "Hij (de profeet) heeft het verzonnen"? Zeg: "Brengt dan een hieraan gelijke Soerah voort en roept buiten Allah wie gij kunt (om hulp aan), als gij waarachtig zijt."
Zeggen zij: Mahomet is het, die hem heeft uitgedacht? Antwoord: Brengt dan een hoofdstuk voort dat daaraan gelijk is, en roept wien gij wilt ter uwer ondersteuning aan naast God, indien gij waarheid spreekt.
بَلْ كَذَّبُوْا بِمَا لَمْ یُحِیْطُوْا بِعِلْمِهٖ وَ لَمَّا یَاْتِهِمْ تَاْوِیْلُهٗؕ-كَذٰلِكَ كَذَّبَ الَّذِیْنَ مِنْ قَبْلِهِمْ فَانْظُرْ كَیْفَ كَانَ عَاقِبَةُ الظّٰلِمِیْنَ(۳۹)
Neen, zij loochenen datgene waarvan zij de kennis niet konden omvatten, noch is de uiteindelijke betekenis er van tot hen gekomen. Zo deden ook degenen, die v??r hen waren. Maar ziet, wat het einde was van de overtreders.
Maar zij hebben, datgene van valscheid beschuldigd, waarvan zij geen begrip hebben; hoewel de verklaring daarvan tot hen gekomen zij. Evenzoo deden zij, die vóór hen bestonden en hunne profeten van bedrog beschuldigden: maar onthoudt wat het einde der onrechtvaardigen was!
وَ مِنْهُمْ مَّنْ یُّؤْمِنُ بِهٖ وَ مِنْهُمْ مَّنْ لَّا یُؤْمِنُ بِهٖؕ-وَ رَبُّكَ اَعْلَمُ بِالْمُفْسِدِیْنَ۠(۴۰)
En er zijn sommigen onder hen die er in geloven en er zijn sommigen onder hen die er niet in geloven en uw Heer kent de onruststokers goed.
Er zijn sommigen van hen, die daaraan gelooven, en er zijn sommigen van hen, die niet daaraan gelooven en hun Heer kent de boosdoeners wel.
- English | Ahmed Ali
- Urdu | Ahmed Raza Khan
- Turkish | Ali-Bulaç
- German | Bubenheim Elyas
- Chinese | Chineese
- Spanish | Cortes
- Dutch | Dutch
- Portuguese | El-Hayek
- English | English
- Urdu | Fateh Muhammad Jalandhry
- French | French
- Hausa | Hausa
- Indonesian | Indonesian-Bahasa
- Italian | Italian
- Korean | Korean
- Malay | Malay
- Russian | Russian
- Tamil | Tamil
- Thai | Thai
- Farsi | مکارم شیرازی
- العربية | التفسير الميسر
- العربية | تفسير الجلالين
- العربية | تفسير السعدي
- العربية | تفسير ابن كثير
- العربية | تفسير الوسيط لطنطاوي
- العربية | تفسير البغوي
- العربية | تفسير القرطبي
- العربية | تفسير الطبري
- English | Arberry
- English | Yusuf Ali
- Dutch | Keyzer
- Dutch | Leemhuis
- Dutch | Siregar
- Urdu | Sirat ul Jinan