READ
Surah Al-Qasas
اَلْقَصَص
88 Ayaat مکیۃ
28:0
بِسْمِ اللّٰهِ الرَّحْمٰنِ الرَّحِیْمِ
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
In de naam van God, de erbarmer, de barmhartige.
Dit zijn de tekenen van het duidelijke boek.
نَتْلُوْا عَلَیْكَ مِنْ نَّبَاِ مُوْسٰى وَ فِرْعَوْنَ بِالْحَقِّ لِقَوْمٍ یُّؤْمِنُوْنَ(۳)
Wij dragen u het verhaal van Mozes en Pharao voor, in waarheid, ten bate van een volk dat wil geloven.
Wij lezen jou naar waarheid mededelingen voor over Moesa en Fir'aun voor mensen die geloven.
اِنَّ فِرْعَوْنَ عَلَا فِی الْاَرْضِ وَ جَعَلَ اَهْلَهَا شِیَعًا یَّسْتَضْعِفُ طَآىٕفَةً مِّنْهُمْ یُذَبِّحُ اَبْنَآءَهُمْ وَ یَسْتَحْیٖ نِسَآءَهُمْؕ-اِنَّهٗ كَانَ مِنَ الْمُفْسِدِیْنَ(۴)
Waarlijk, Pharao handelde aanmatigend in het land en deed het volk er van in partijen scheiden; van een groep die hij als zwak beschouwde doodde hij de zonen en spaarde de vrouwen. Zeker, hij behoorde tot de onheilstichters.
Fir'aun had de overhand in het land en maakte de mensen ervan tot groeperingen, waarvan hij een groep onderdrukte doordat hij hun zonen afslachtte en alleen hun vrouwen in leven liet; hij behoorde tot de verderfbrengers.
وَ نُرِیْدُ اَنْ نَّمُنَّ عَلَى الَّذِیْنَ اسْتُضْعِفُوْا فِی الْاَرْضِ وَ نَجْعَلَهُمْ اَىٕمَّةً وَّ نَجْعَلَهُمُ الْوٰرِثِیْنَۙ(۵)
En Wij wensten hun die op aarde als zwak beschouwd werden een gunst te bewijzen door hen tot erfgenamen en leiders te maken.
Maar Wij wensten hun die onderdrukt werden in het land een gunst te bewijzen, hen tot voorgangers te maken, hen tot erfgenamen te maken,
وَ نُمَكِّنَ لَهُمْ فِی الْاَرْضِ وَ نُرِیَ فِرْعَوْنَ وَ هَامٰنَ وَ جُنُوْدَهُمَا مِنْهُمْ مَّا كَانُوْا یَحْذَرُوْنَ(۶)
En hen te vestigen op aarde; om Pharao en Hamaan en hun scharen datgene te tonen waarvoor zij vreesden.
hun macht op de aarde te geven en Fir'aun en Hamaan en hun troepen te tonen waar zij verontrust over waren.
وَ اَوْحَیْنَاۤ اِلٰۤى اُمِّ مُوْسٰۤى اَنْ اَرْضِعِیْهِۚ-فَاِذَا خِفْتِ عَلَیْهِ فَاَلْقِیْهِ فِی الْیَمِّ وَ لَا تَخَافِیْ وَ لَا تَحْزَنِیْۚ-اِنَّا رَآدُّوْهُ اِلَیْكِ وَ جَاعِلُوْهُ مِنَ الْمُرْسَلِیْنَ(۷)
En Wij openbaarden aan de moeder van Mozes: "Zoog hem; en indien gij voor hem vreest, werp hem dan in de rivier en vrees noch treur; want Wij zullen hem aan u teruggeven en zullen hem tot een boodschapper maken."
En Wij openbaarden aan de moeder van Moesa: "Zoog hem en wanneer jij bang voor hem bent, werp hem dan in de zee en wees niet bang en niet bedroefd; Wij brengen hem naar jou terug en Wij maken hem tot een van de gezondenen."
فَالْتَقَطَهٗۤ اٰلُ فِرْعَوْنَ لِیَكُوْنَ لَهُمْ عَدُوًّا وَّ حَزَنًاؕ-اِنَّ فِرْعَوْنَ وَ هَامٰنَ وَ جُنُوْدَهُمَا كَانُوْا خٰطِـٕیْنَ(۸)
0
Toen namen de mensen van Fir'aun hem op, opdat hij voor hen een vijand en [reden tot] droefheid zou worden. Fir'aun en Hamaan en hun legers waren immers zondaars.
وَ قَالَتِ امْرَاَتُ فِرْعَوْنَ قُرَّتُ عَیْنٍ لِّیْ وَ لَكَؕ-لَا تَقْتُلُوْهُ ﳓ عَسٰۤى اَنْ یَّنْفَعَنَاۤ اَوْ نَتَّخِذَهٗ وَلَدًا وَّ هُمْ لَا یَشْعُرُوْنَ(۹)
0
En de vrouw van Fir'aun zei: "Jij en ik zullen vreugde aan hem beleven. Dood hem niet. Misschien dat hij ons tot nut is of dat wij hem als kind aannemen." Maar zij beseften het niet.
وَ اَصْبَحَ فُؤَادُ اُمِّ مُوْسٰى فٰرِغًاؕ-اِنْ كَادَتْ لَتُبْدِیْ بِهٖ لَوْ لَاۤ اَنْ رَّبَطْنَا عَلٰى قَلْبِهَا لِتَكُوْنَ مِنَ الْمُؤْمِنِیْنَ(۱۰)
En het hart der moeder van Mozes werd vrij (van angst). Zij had het bijna onthuld als Wij haar hart niet gesterkt hadden om tot de gelovigen te behoren.
En het hart van Moesa's moeder werd ontroostbaar. Bijna had zij het van hem bekend gemaakt, als Wij haar hart niet versterkt hadden, opdat zij tot de gelovigen behoorde.
وَ قَالَتْ لِاُخْتِهٖ قُصِّیْهِ٘-فَبَصُرَتْ بِهٖ عَنْ جُنُبٍ وَّ هُمْ لَا یَشْعُرُوْنَۙ(۱۱)
En zij zeide tot zijn zuster: "Ga hem achterna." Zij sloeg hem van verre gade en de anderen bemerkten het niet.
En zij zei tot zijn zuster: "Ga achter hem aan." Zij hield dus van terzijde een oog op hem zonder dat zij het merkten. *
وَ حَرَّمْنَا عَلَیْهِ الْمَرَاضِعَ مِنْ قَبْلُ فَقَالَتْ هَلْ اَدُلُّكُمْ عَلٰۤى اَهْلِ بَیْتٍ یَّكْفُلُوْنَهٗ لَكُمْ وَ هُمْ لَهٗ نٰصِحُوْنَ(۱۲)
En Wij hadden hem de minnen voordien verboden. Daarom zeide zij (zijn zuster): "Zal ik u een familie noemen die hem voor u zal grootbrengen en die voor hem welwillend zal zijn?"
Wij hadden namelijk van tevoren minnen voor hem verboden. En zij zei: "Zal ik jullie een familie wijzen die hem voor jullie kan verzorgen en die over hem waakt?"
فَرَدَدْنٰهُ اِلٰۤى اُمِّهٖ كَیْ تَقَرَّ عَیْنُهَا وَ لَا تَحْزَنَ وَ لِتَعْلَمَ اَنَّ وَعْدَ اللّٰهِ حَقٌّ وَّ لٰكِنَّ اَكْثَرَهُمْ لَا یَعْلَمُوْنَ۠(۱۳)
Zo gaven Wij hem aan zijn moeder terug opdat haar oog getroost mocht worden en opdat zij niet behoefde te treuren en opdat zij mocht weten dat de belofte van Allah waar is. Maar de meeste mensen kennen (de Waarheid) niet.
Zo brachten Wij hem naar zijn moeder terug opdat zij vreugde aan hem zou beleven en niet bedroefd zou zijn en opdat zij zou weten dat de toezegging van God waar is; maar de meesten van hen weten het niet.
وَ لَمَّا بَلَغَ اَشُدَّهٗ وَ اسْتَوٰۤى اٰتَیْنٰهُ حُكْمًا وَّ عِلْمًاؕ-وَ كَذٰلِكَ نَجْزِی الْمُحْسِنِیْنَ(۱۴)
En toen hij volwassen werd en zijn volle kracht had bereikt, gaven wij hem wijsheid en kennis; zo belonen Wij hen die goed doen.
Toen hij volgroeid en welgevormd was gaven Wij hem oordeelskracht en kennis. Zo belonen Wij hen die goed doen.
وَ دَخَلَ الْمَدِیْنَةَ عَلٰى حِیْنِ غَفْلَةٍ مِّنْ اَهْلِهَا فَوَجَدَ فِیْهَا رَجُلَیْنِ یَقْتَتِلٰنِ ﱪ هٰذَا مِنْ شِیْعَتِهٖ وَ هٰذَا مِنْ عَدُوِّهٖۚ-فَاسْتَغَاثَهُ الَّذِیْ مِنْ شِیْعَتِهٖ عَلَى الَّذِیْ مِنْ عَدُوِّهٖۙ-فَوَكَزَهٗ مُوْسٰى فَقَضٰى عَلَیْهِ ﱪ قَالَ هٰذَا مِنْ عَمَلِ الشَّیْطٰنِؕ-اِنَّهٗ عَدُوٌّ مُّضِلٌّ مُّبِیْنٌ(۱۵)
0
En hij kwam de stad binnen op een tijd dat haar mensen er niet op letten en hij vond er twee mannen die aan het vechten waren; de een was van zijn groepering en de ander van zijn vijand en hij die van zijn groepering was riep hem te hulp tegen hem die van zijn vijand was. Moesa sloeg hem en bracht hem om. Hij zei: "Dit is werk van de satan; hij is een verklaarde vijand die tot dwaling brengt."
قَالَ رَبِّ اِنِّیْ ظَلَمْتُ نَفْسِیْ فَاغْفِرْ لِیْ فَغَفَرَ لَهٗؕ-اِنَّهٗ هُوَ الْغَفُوْرُ الرَّحِیْمُ(۱۶)
Hij zeide: "Mijn Heer, ik heb mijn eigen ziel onrecht gedaan, bescherm mij." Daarom vergaf Hij hem; want Hij is de Vergevensgezinde, de Genadevolle.
Hij zei: "Mijn Heer, ik heb mijzelf onrecht aangedaan. Vergeef mij dus." En Hij vergaf hem; Hij is de vergevende, de barmhartige.
قَالَ رَبِّ بِمَاۤ اَنْعَمْتَ عَلَیَّ فَلَنْ اَكُوْنَ ظَهِیْرًا لِّلْمُجْرِمِیْنَ(۱۷)
Hij zeide: "Mijn Heer, door de gunsten die Gij mij hebt bewezen zal ik nooit de schuldigen ondersteunen."
Hij zei: "Mijn Heer, omdat U mij genade geschonken hebt, zal ik de boosdoeners geen bijstand meer verlenen."
فَاَصْبَحَ فِی الْمَدِیْنَةِ خَآىٕفًا یَّتَرَقَّبُ فَاِذَا الَّذِی اسْتَنْصَرَهٗ بِالْاَمْسِ یَسْتَصْرِخُهٗؕ-قَالَ لَهٗ مُوْسٰۤى اِنَّكَ لَغَوِیٌّ مُّبِیْنٌ(۱۸)
En in de morgen was hij in de stad, vrezend, op zijn hoede; en ziet! hij, die de vorige dag zign hulp had gezocht riep wederom tot hem om hulp. Mozes zeide tot hem: "Gij zijt voorzeker stellig een dwalende."
's Morgens begon hij bang te worden en om zich heen te kijken. En daar was hij die hem de vorige dag om hulp had gevraagd die [weer] om hulp schreeuwde. Moesa zei tot hem: "Jij bent duidelijk misleid."
فَلَمَّاۤ اَنْ اَرَادَ اَنْ یَّبْطِشَ بِالَّذِیْ هُوَ عَدُوٌّ لَّهُمَاۙ-قَالَ یٰمُوْسٰۤى اَتُرِیْدُ اَنْ تَقْتُلَنِیْ كَمَا قَتَلْتَ نَفْسًۢا بِالْاَمْسِ ﳓ اِنْ تُرِیْدُ اِلَّاۤ اَنْ تَكُوْنَ جَبَّارًا فِی الْاَرْضِ وَ مَا تُرِیْدُ اَنْ تَكُوْنَ مِنَ الْمُصْلِحِیْنَ(۱۹)
En toen hij hem wilde grijpen die een vijand van beiden was, zeide deze: "O Mozes, wilt gij mij ook doden, zoals gij gisteren een man gedood hebt? Gij wenst slechts een geweldenaar te worden in het land en wilt geen vredestichter zijn."
Maar toen hij wilde inslaan op hem die een vijand van hen beiden was zei hij: "O Moesa, wil jij mij ook doden zoals jij gisteren iemand gedood hebt? Jij wenst alleen maar een geweldenaar in het land te zijn en wenst niet bij hen die herstel brengen te behoren."
وَ جَآءَ رَجُلٌ مِّنْ اَقْصَا الْمَدِیْنَةِ یَسْعٰى٘-قَالَ یٰمُوْسٰۤى اِنَّ الْمَلَاَ یَاْتَمِرُوْنَ بِكَ لِیَقْتُلُوْكَ فَاخْرُ جْ اِنِّیْ لَكَ مِنَ النّٰصِحِیْنَ(۲۰)
En er kwam een man aangehold van het andere einde der stad, zeggende: "O Mozes, waarlijk, de leiders beraadslagen om u te doden. Ga daarom weg, ik ben u welgezind."
En er kwam een man uit het verste deel van de stad aanrennen die zei: "O Moesa, de voornaamsten beraden zich over jou om jou te doden. Ga dus weg. Ik ben iemand die jou goede raad geeft."
فَخَرَ جَ مِنْهَا خَآىٕفًا یَّتَرَقَّبُ٘-قَالَ رَبِّ نَجِّنِیْ مِنَ الْقَوْمِ الظّٰلِمِیْنَ۠(۲۱)
Daarop ging hij heen, vrezende en op zijn hoede. Hij bad: "Mijn Heer, verlos mij van het kwaadaardige volk."
Hij ging er dus bang en om zich heen kijkend weg. Hij zei: "Mijn Heer, red mij van de mensen die onrecht plegen."
وَ لَمَّا تَوَجَّهَ تِلْقَآءَ مَدْیَنَ قَالَ عَسٰى رَبِّیْۤ اَنْ یَّهْدِیَنِیْ سَوَآءَ السَّبِیْلِ(۲۲)
En toen hij zijn gezicht naar Midian keerde, zeide hij: "Ik hoop dat mijn Heer mij naar de rechte weg zal leiden."
Toen hij in de richting van Madjan ging zei hij: "Misschien dat mijn Heer mij op de correcte weg zal brengen."
وَ لَمَّا وَرَدَ مَآءَ مَدْیَنَ وَجَدَ عَلَیْهِ اُمَّةً مِّنَ النَّاسِ یَسْقُوْنَ ٘۬-وَ وَجَدَ مِنْ دُوْنِهِمُ امْرَاَتَیْنِ تَذُوْدٰنِۚ-قَالَ مَا خَطْبُكُمَاؕ-قَالَتَا لَا نَسْقِیْ حَتّٰى یُصْدِرَ الرِّعَآءُٚ-وَ اَبُوْنَا شَیْخٌ كَبِیْرٌ(۲۳)
En toen hij bij de bron van Midian aankwam, vond hij daar een groep mannen die hun vee drenkten. En hij vond naast hen twee vrouwen die (haar kudden) terughielden. Mozes zeide tot haar: "Wat scheelt u?" Zij antwoordden: "Wij kunnen niet drenken, totdat de herders hun kudden terugnemen want onze vader is een zeer oude man."
En toen hij bij het water van Madjan kwam vond hij daar een gemeenschap van mensen die [hun vee] te drinken gaven en hij vond naast hen twee vrouwen die [hun vee] terughielden. Hij zei: "Wat is er met jullie beiden?" Zij zeiden: "Wij kunnen [ons vee] pas te drinken geven als de herders weggaan. Onze vader is namelijk een zeer oude man."
فَسَقٰى لَهُمَا ثُمَّ تَوَلّٰۤى اِلَى الظِّلِّ فَقَالَ رَبِّ اِنِّیْ لِمَاۤ اَنْزَلْتَ اِلَیَّ مِنْ خَیْرٍ فَقِیْرٌ(۲۴)
Daarop drenkte hij voor haar. Daarna ging hij opzij in de schaduw, en zeide: "Mijn Heer, ik heb behoefte aan wat Gij mij voor goeds moogt nederzenden."
Toen gaf hij [hun vee] te drinken en ging terug in de schaduw en zei: "Mijn Heer, ik heb behoefte aan het goede dat U tot mij neerzendt."
فَجَآءَتْهُ اِحْدٰىهُمَا تَمْشِیْ عَلَى اسْتِحْیَآءٍ٘-قَالَتْ اِنَّ اَبِیْ یَدْعُوْكَ لِیَجْزِیَكَ اَجْرَ مَا سَقَیْتَ لَنَاؕ-فَلَمَّا جَآءَهٗ وَ قَصَّ عَلَیْهِ الْقَصَصَۙ - قَالَ لَا تَخَفْٙ- نَجَوْتَ مِنَ الْقَوْمِ الظّٰلِمِیْنَ(۲۵)
En een der twee vrouwen kwam verlegen naar hem toelopen. Zij zeide: "Mijn vader roept u opdat hij u moge belonen omdat gij voor ons gedrenkt hebt." Dan, toen hij tot hem kwam en hem het verhaal vertelde, zeide hij: "Vrees niet, gij zijt een onrechtvaardig volk ontvlucht."
Toen kwam een van hen beiden bedeesd naar hem toe. Zij zei: "Mijn vader nodigt je uit om je ervoor te belonen dat jij ons [vee] te drinken gegeven hebt." Toen hij bij hem kwam en hem het verhaal vertelde zei deze: "Wees niet bang, je bent aan mensen die onrecht plegen ontkomen."
قَالَتْ اِحْدٰىهُمَا یٰۤاَبَتِ اسْتَاْجِرْهُ٘-اِنَّ خَیْرَ مَنِ اسْتَاْجَرْتَ الْقَوِیُّ الْاَمِیْنُ(۲۶)
Een der twee vrouwen zeide: "O, mijn vader neem hem in dienst, want de beste man die gij kunt huren is hij, die sterk, vertrouwenswaardig is."
Een van de twee vrouwen zei: "Mijn vader, neem hem toch in dienst. Je kunt het best iemand in dienst nemen die sterk en betrouwbaar is."
قَالَ اِنِّیْۤ اُرِیْدُ اَنْ اُنْكِحَكَ اِحْدَى ابْنَتَیَّ هٰتَیْنِ عَلٰۤى اَنْ تَاْجُرَنِیْ ثَمٰنِیَ حِجَجٍۚ-فَاِنْ اَتْمَمْتَ عَشْرًا فَمِنْ عِنْدِكَۚ-وَ مَاۤ اُرِیْدُ اَنْ اَشُقَّ عَلَیْكَؕ-سَتَجِدُنِیْۤ اِنْ شَآءَ اللّٰهُ مِنَ الصّٰلِحِیْنَ(۲۷)
En hij zeide: "Ik zou u een dezer twee dochters van mij uithuwen, mits gij acht jaren voor mij werkt. En als gij er tien voltooit dan zou dit uit uw vrije wil geschieden. En ik zal u geen moeilijkheden opleggen; gij zult vinden, als Allah het wil, dat ik tot de rechtvaardigen behoor."
Hij zei: "Ik wil je graag met een van mijn beide dochters hier laten trouwen op voorwaarde dat jij acht jaar bij mij in dienst komt. En als je er tien vol maakt dan is dat je eigen zaak; ik wil het jou niet te moeilijk maken. Als God het wil zul je merken dat ik tot de rechtschapenen behoor."
قَالَ ذٰلِكَ بَیْنِیْ وَ بَیْنَكَؕ-اَیَّمَا الْاَجَلَیْنِ قَضَیْتُ فَلَا عُدْوَانَ عَلَیَّؕ-وَ اللّٰهُ عَلٰى مَا نَقُوْلُ وَكِیْلٌ۠(۲۸)
Mozes antwoordde: "Dat is een overeenkomst tussen u en mij. Welke van de twee termijnen ik ook vervul, er zal mij geen onrecht worden aangedaan; en Allah is Getuige van hetgeen wij zeggen."
Hij zei: "Dat is dan een afspraak tussen mij en jou. Welke van de twee termijnen ik ook vol maak, ik kan er niet op aangesproken worden. En God staat garant voor wat wij zeggen."
فَلَمَّا قَضٰى مُوْسَى الْاَجَلَ وَ سَارَ بِاَهْلِهٖۤ اٰنَسَ مِنْ جَانِبِ الطُّوْرِ نَارًاۚ-قَالَ لِاَهْلِهِ امْكُثُوْۤا اِنِّیْۤ اٰنَسْتُ نَارًا لَّعَلِّیْۤ اٰتِیْكُمْ مِّنْهَا بِخَبَرٍ اَوْ جَذْوَةٍ مِّنَ النَّارِ لَعَلَّكُمْ تَصْطَلُوْنَ(۲۹)
Toen Mozes de termijn had voltooid, en met zijn familie op reis ging, bemerkte hij een vuur in de richting van de berg Sina?. Hij zeide tot zijn familie: "Wacht hier, ik zie een vuur, misschien kan ik u nieuws of wat vuur daarvan brengen opdat gij u moogt verwarmen."
Toen Moesa de termijn vol gemaakt had en met zijn huisgenoten wegtrok nam hij op de zijkant van de berg een vuur waar en hij zei tot zijn mensen: "Blijft staan, ik heb een vuur waargenomen, misschien zal ik jullie er een bericht van brengen of een toorts van vuur; misschien zullen jullie [erdoor] verwarmd worden."
فَلَمَّاۤ اَتٰىهَا نُوْدِیَ مِنْ شَاطِئِ الْوَادِ الْاَیْمَنِ فِی الْبُقْعَةِ الْمُبٰرَكَةِ مِنَ الشَّجَرَةِ اَنْ یّٰمُوْسٰۤى اِنِّیْۤ اَنَا اللّٰهُ رَبُّ الْعٰلَمِیْنَۙ(۳۰)
En toen hij er bij kwam werd hij door een stem van de rechterzijde van het dal geroepen, op de heilige plaats van uit de boom: "O Mozes, voorwaar, Ik ben Allah, de Heer der Werelden.
Toen hij daar kwam werd hem van de rechterkant van de vallei op het door God gezegende veld vanuit de boom toegeroepen: "O Moesa, Ik ben het, God, de Heer van de wereldbewoners."
وَ اَنْ اَلْقِ عَصَاكَؕ-فَلَمَّا رَاٰهَا تَهْتَزُّ كَاَنَّهَا جَآنٌّ وَّلّٰى مُدْبِرًا وَّ لَمْ یُعَقِّبْؕ-یٰمُوْسٰۤى اَقْبِلْ وَ لَا تَخَفْ- اِنَّكَ مِنَ الْاٰمِنِیْنَ(۳۱)
Werp uw staf neder." En toen hij hem zag bewegen als een slang, vluchtte hij en keerde niet om. "O Mozes, kom en vrees niet, want gij behoort tot hen die veilig zijn."
En: "Werp je staf." Maar toen hij zag dat die zich bewoog als een slang keerde hij hem de rug toe en draaide zich niet meer om. "O Moesa, kom dichterbij en wees niet bang; jij behoort bij hen die in veiligheid zijn.
اُسْلُكْ یَدَكَ فِیْ جَیْبِكَ تَخْرُ جْ بَیْضَآءَ مِنْ غَیْرِ سُوْٓءٍ٘-وَّ اضْمُمْ اِلَیْكَ جَنَاحَكَ مِنَ الرَّهْبِ فَذٰنِكَ بُرْهَانٰنِ مِنْ رَّبِّكَ اِلٰى فِرْعَوْنَ وَ مَلَاۡىٕهٖؕ-اِنَّهُمْ كَانُوْا قَوْمًا فٰسِقِیْنَ(۳۲)
"Steek uw hand in uw boezem; zij zal zonder ziekte wit te voorschijn komen - en wees niet bang voor gevaar - dit zijn twee tekenen van uw Heer aan Pharao en zijn leiders. Waarlijk, zij zijn een opstandig volk."
Stop je hand in je boezem dan zal zij wit, maar zonder iets slechts, tevoorschijn komen en trek je van schrik uitgestrekte arm weer naar je toe. Het zijn namelijk twee bewijzen van jouw Heer bestemd voor Fir'aun en zijn raad van voornaamsten. Zij zijn verdorven mensen."
قَالَ رَبِّ اِنِّیْ قَتَلْتُ مِنْهُمْ نَفْسًا فَاَخَافُ اَنْ یَّقْتُلُوْنِ(۳۳)
Hij (Mozes) zeide: "Mijn Heer, ik doodde een man onder hen, en ik vrees dat zij mij nu zullen doden.
Hij zei: "Mijn Heer, ik heb iemand van hen gedood en ben dus bang dat zij mij doden.
وَ اَخِیْ هٰرُوْنُ هُوَ اَفْصَحُ مِنِّیْ لِسَانًا فَاَرْسِلْهُ مَعِیَ رِدْاً یُّصَدِّقُنِیْۤ٘-اِنِّیْۤ اَخَافُ اَنْ یُّكَذِّبُوْنِ(۳۴)
Maar mijn broeder A?ron is beter bespraakt dan ik, zend hem daarom met mij als helper, opdat hij moge getuigen van mijn waarheid, want ik vrees dat zij mij zullen verloochenen."
En mijn broer Haroen is welsprekender dan ik; zend hem als hulp met mij mee om wat ik zeg te bevestigen, want ik ben bang dat zij mij van leugens zullen betichten."
قَالَ سَنَشُدُّ عَضُدَكَ بِاَخِیْكَ وَ نَجْعَلُ لَكُمَا سُلْطٰنًا فَلَا یَصِلُوْنَ اِلَیْكُمَاۚۛ-بِاٰیٰتِنَاۤۚۛ-اَنْتُمَا وَ مَنِ اتَّبَعَكُمَا الْغٰلِبُوْنَ(۳۵)
God zeide: "Wij zullen uw arm door uw broeder versterken en Wij zullen u beiden macht geven zodat zij u niet zullen kunnen bereiken. Door Onze tekenen zult gij beiden en zij die u volgen overwinnaars worden."
Hij zei: "Wij zullen jou door jouw broer kracht verlenen en Wij zullen jullie beiden machtiging geven. Zij zullen jullie dus niet te na kunnen komen. Met Onze tekenen zullen jullie beiden en zij die jullie volgen de overwinnaars zijn."
فَلَمَّا جَآءَهُمْ مُّوْسٰى بِاٰیٰتِنَا بَیِّنٰتٍ قَالُوْا مَا هٰذَاۤ اِلَّا سِحْرٌ مُّفْتَرًى وَّ مَا سَمِعْنَا بِهٰذَا فِیْۤ اٰبَآىٕنَا الْاَوَّلِیْنَ(۳۶)
En toen Mozes met Onze duidelijke tekenen tot hen kwam, zeiden zij: "Dit is niets dan verzonnen tovenarij, en wij hoorden nooit van iets dergelijks onder onze voorvaderen."
Toen Moesa met Onze duidelijke tekenen tot hen kwam zeiden zij: "Dit is slechts toverij die verzonnen is. Zo iets hebben wij niet gehoord bij onze vaderen die er eertijds waren."
وَ قَالَ مُوْسٰى رَبِّیْۤ اَعْلَمُ بِمَنْ جَآءَ بِالْهُدٰى مِنْ عِنْدِهٖ وَ مَنْ تَكُوْنُ لَهٗ عَاقِبَةُ الدَّارِؕ-اِنَّهٗ لَا یُفْلِحُ الظّٰلِمُوْنَ(۳۷)
Mozes zeide: "Mijn Heer weet het beste wie de leiding van Hem heeft gebracht en voor wie de gelukkige beloning van het tehuis zal zijn. Waarlijk, de onrechtvaardigen zullen nooit slagen."
Maar Moesa zei: "Mijn Heer weet het best wie er met de leidraad van Zijn kant komt en voor wie de uiteindelijke woning zal zijn. Het zal de onrechtplegers niet welgaan."
وَ قَالَ فِرْعَوْنُ یٰۤاَیُّهَا الْمَلَاُ مَا عَلِمْتُ لَكُمْ مِّنْ اِلٰهٍ غَیْرِیْۚ-فَاَوْقِدْ لِیْ یٰهَامٰنُ عَلَى الطِّیْنِ فَاجْعَلْ لِّیْ صَرْحًا لَّعَلِّیْۤ اَطَّلِعُ اِلٰۤى اِلٰهِ مُوْسٰىۙ-وَ اِنِّیْ لَاَظُنُّهٗ مِنَ الْكٰذِبِیْنَ(۳۸)
En Pharao zeide: "O leiders, ik erken geen God voor u naast mij; stook voor mij een vuur O Hamaan, om stenen van klei te bakken en bouw een toren, opdat ik moge opklimmen naar de God van Mozes want waarlijk ik beschouw hem als een leugenaar."
En Fir'aun zei: "Raad van voornaamsten, ik ken voor jullie geen god buiten mij. Hamaan, stel dus leem bloot aan vuur en maak voor mij een toren; misschien kan ik dan opklimmen naar de god van Moesa. Maar ik vermoed dat hij tot de leugenaars behoort."
وَ اسْتَكْبَرَ هُوَ وَ جُنُوْدُهٗ فِی الْاَرْضِ بِغَیْرِ الْحَقِّ وَ ظَنُّوْۤا اَنَّهُمْ اِلَیْنَا لَا یُرْجَعُوْنَ(۳۹)
En hij en zijn legers handelden ten onrechte aanmatigend in het land. En zij dachten, dat zij nooit naar Ons zouden worden teruggebracht.
En hij en zijn troepen waren onterecht hoogmoedig op de aarde en zij dachten dat zij niet tot Ons teruggebracht zouden worden.
فَاَخَذْنٰهُ وَ جُنُوْدَهٗ فَنَبَذْنٰهُمْ فِی الْیَمِّۚ-فَانْظُرْ كَیْفَ كَانَ عَاقِبَةُ الظّٰلِمِیْنَ(۴۰)
Daarom grepen Wij hem en zijn scharen en wierpen hen midden in de zee. Zie dan hoe slecht het einde der boosdoeners was.
En wij grepen hem en zijn troepen en wierpen hen in de zee. Kijk dan hoe het einde was van de onrechtplegers.
- English | Ahmed Ali
- Urdu | Ahmed Raza Khan
- Turkish | Ali-Bulaç
- German | Bubenheim Elyas
- Chinese | Chineese
- Spanish | Cortes
- Dutch | Dutch
- Portuguese | El-Hayek
- English | English
- Urdu | Fateh Muhammad Jalandhry
- French | French
- Hausa | Hausa
- Indonesian | Indonesian-Bahasa
- Italian | Italian
- Korean | Korean
- Malay | Malay
- Russian | Russian
- Tamil | Tamil
- Thai | Thai
- Farsi | مکارم شیرازی
- العربية | التفسير الميسر
- العربية | تفسير الجلالين
- العربية | تفسير السعدي
- العربية | تفسير ابن كثير
- العربية | تفسير الوسيط لطنطاوي
- العربية | تفسير البغوي
- العربية | تفسير القرطبي
- العربية | تفسير الطبري
- English | Arberry
- English | Yusuf Ali
- Dutch | Keyzer
- Dutch | Leemhuis
- Dutch | Siregar
- Urdu | Sirat ul Jinan