READ
Surah Yaseen
يـٰسٓ
83 Ayaat مکیۃ
36:0
بِسْمِ اللّٰهِ الرَّحْمٰنِ الرَّحِیْمِ
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
In de naam van God, de erbarmer, de barmhartige.
Jij behoort tot de gezondenen,
تَنْزِیْلَ الْعَزِیْزِ الرَّحِیْمِۙ(۵)
Dit is een openbaring van de Almachtige, de Genadevolle.
Het is de neerzending door de machtige, de barmhartige,
لِتُنْذِرَ قَوْمًا مَّاۤ اُنْذِرَ اٰبَآؤُهُمْ فَهُمْ غٰفِلُوْنَ(۶)
Opdat gij een volk moogt waarschuwen welks vaderen niet zijn gewaarschuwd en dat achteloos leeft.
opdat jij mensen waarschuwt van wie de voorvaderen niet gewaarschuwd waren, zodat zij onoplettend zijn.
لَقَدْ حَقَّ الْقَوْلُ عَلٰۤى اَكْثَرِهِمْ فَهُمْ لَا یُؤْمِنُوْنَ(۷)
Het Woord heeft zich reeds bewaarheid ten opzichte van de meesten hunner, want zij geloven niet.
De uitspraak over de meesten van hen is bewaarheid; toch geloven zij niet.
اِنَّا جَعَلْنَا فِیْۤ اَعْنَاقِهِمْ اَغْلٰلًا فَهِیَ اِلَى الْاَذْقَانِ فَهُمْ مُّقْمَحُوْنَ(۸)
Wij hebben om hun hals ijzeren banden gelegd die tot aan hun kin reiken, zodat hun hoofd omhoog geheven blijft,
Wij hebben de halsketenen om hun nekken gelegd en die komen tot hun kinnen zodat zij omhoog moeten kijken.
وَ جَعَلْنَا مِنْۢ بَیْنِ اَیْدِیْهِمْ سَدًّا وَّ مِنْ خَلْفِهِمْ سَدًّا فَاَغْشَیْنٰهُمْ فَهُمْ لَا یُبْصِرُوْنَ(۹)
En Wij hebben een hinderpaal v??r hen en een hinderpaal achter hen geplaatst en Wij hebben hen gesluierd, zodat zij niet kunnen zien.
En Wij hebben vóór hen een barrière en achter hen een barrière gemaakt en hen met een sluier bedekt zodat zij dus niets kunnen zien.
وَ سَوَآءٌ عَلَیْهِمْ ءَاَنْذَرْتَهُمْ اَمْ لَمْ تُنْذِرْهُمْ لَا یُؤْمِنُوْنَ(۱۰)
En het is hun hetzelfde of gij hen waarschuwt of niet; zij willen niet geloven.
En het maakt voor hen niet uit of jij hen waarschuwt of niet; zij geloven niet.
اِنَّمَا تُنْذِرُ مَنِ اتَّبَعَ الذِّكْرَ وَ خَشِیَ الرَّحْمٰنَ بِالْغَیْبِۚ-فَبَشِّرْهُ بِمَغْفِرَةٍ وَّ اَجْرٍ كَرِیْمٍ(۱۱)
Gij kunt slechts hem waarschuwen die de vermaning zou willen volgen en de Barmhartige in het verborgene vrezen. Geef hem daarom blijde tijdingen van vergiffenis en een ruime beloning.
Jij kunt slechts hem waarschuwen die de vermaning volgt en de Erbarmer in het verborgen vreest. Verkondig hem dus vergeving en een voortreffelijk loon.
اِنَّا نَحْنُ نُحْیِ الْمَوْتٰى وَ نَكْتُبُ مَا قَدَّمُوْا وَ اٰثَارَهُمْۣؕ-وَ كُلَّ شَیْءٍ اَحْصَیْنٰهُ فِیْۤ اِمَامٍ مُّبِیْنٍ۠(۱۲)
Voorzeker, Wij zijn het Die de doden doen herleven, en wat zij doen, optekenen evenals de sporen die zij nalaten en Wij hebben alle dingen in een duidelijk boek geschreven.
Wij maken de doden weer levend en Wij schrijven wat zij vroeger gedaan hebben op, ook de sporen die zij nalaten. Alles hebben Wij opgesomd in een duidelijk en voorbeeldig boek.
وَ اضْرِبْ لَهُمْ مَّثَلًا اَصْحٰبَ الْقَرْیَةِۘ-اِذْ جَآءَهَا الْمُرْسَلُوْنَۚ(۱۳)
Geef hun de gelijkenis van de bewoners ener stad , to en de boodschappers tot haar kwamen.
Maak voor hen een vergelijking met de bewoners van de stad toen de gezondenen tot hen kwamen.
اِذْ اَرْسَلْنَاۤ اِلَیْهِمُ اثْنَیْنِ فَكَذَّبُوْهُمَا فَعَزَّزْنَا بِثَالِثٍ فَقَالُوْۤا اِنَّاۤ اِلَیْكُمْ مُّرْسَلُوْنَ(۱۴)
Wij zonden tot hen twee boodschappers maar zij verloochenden dezen waarop wij hen met een derde versterkten en zij zeiden: "Waarlijk, wij zijn tot u gezonden."
Toen Wij er twee tot hen zonden en zij die beiden van leugens betichtten. Toen lieten Wij als versterking een derde komen. Zij zeiden dus: "Wij zijn tot jullie gezonden."
قَالُوْا مَاۤ اَنْتُمْ اِلَّا بَشَرٌ مِّثْلُنَاۙ-وَ مَاۤ اَنْزَلَ الرَّحْمٰنُ مِنْ شَیْءٍۙ-اِنْ اَنْتُمْ اِلَّا تَكْذِبُوْنَ(۱۵)
Zij (de bewoners) antwoordden: "Gij zijt slechts mensen zoals wij en de Barmhartige heeft u niets geopenbaard; gij liegt slechts."
Zij zeiden: "Jullie zijn slechts mensen zoals wij. De Erbarmer heeft niets neergezonden; jullie liegen alleen maar."
قَالُوْا رَبُّنَا یَعْلَمُ اِنَّاۤ اِلَیْكُمْ لَمُرْسَلُوْنَ(۱۶)
Zij zeiden: "Onze Heer weet dat wij inderdaad tot u zijn gezonden.
Zij zeiden: "Onze Heer weet dat wij echt tot jullie zijn gezonden.
وَ مَا عَلَیْنَاۤ اِلَّا الْبَلٰغُ الْمُبِیْنُ(۱۷)
Op ons rust slechts de duidelijke verkondiging (der boodschap)."
Wij hebben alleen maar de plicht van de duidelijke verkondiging."
قَالُوْۤا اِنَّا تَطَیَّرْنَا بِكُمْۚ-لَىٕنْ لَّمْ تَنْتَهُوْا لَنَرْجُمَنَّكُمْ وَ لَیَمَسَّنَّكُمْ مِّنَّا عَذَابٌ اَلِیْمٌ(۱۸)
Het volk zeide: "Waarlijk, wij beschouwen u als een slecht voorteken; als gij niet ophoudt, zullen wij u gewis stenigen en een pijnlijke straf zal zeker onzerzijds over u komen."
Zij zeiden: "Wij zien in jullie een slecht voorteken. Als jullie niet ophouden zullen wij jullie stenigen en dan zal jullie van onze kant een pijnlijke bestraffing treffen."
قَالُوْا طَآىٕرُكُمْ مَّعَكُمْؕ-اَىٕنْ ذُكِّرْتُمْؕ-بَلْ اَنْتُمْ قَوْمٌ مُّسْرِفُوْنَ(۱۹)
Zij antwoordden: "Uw onheil is bij u. Zegt gij dit omdat gij vermaand zijt? Neen, gij zijt een volk dat alle perken te buiten gaat."
Zij zeiden: "Jullie slechte voorteken hangt met jullie zelf samen. Hebben jullie je laten vermanen? Welnee, jullie zijn overmatige mensen."
وَ جَآءَ مِنْ اَقْصَا الْمَدِیْنَةِ رَجُلٌ یَّسْعٰى قَالَ یٰقَوْمِ اتَّبِعُوا الْمُرْسَلِیْنَۙ(۲۰)
En er kwam een man aanhollen van het verste gedeelte der stad; hij zeide: "O mijn volk, volg de boodschappers;
En er kwam uit het verste deel van de stad een man aanrennen die tot hen zei: "Mijn volk! Volgt de gezondenen.
اتَّبِعُوْا مَنْ لَّا یَسْــٴَـلُكُمْ اَجْرًا وَّ هُمْ مُّهْتَدُوْنَ(۲۱)
Volg hen, die van u geen beloning vragen en die goed geleid zijn.
Volgt hen die jullie geen loon vragen en die het goede pad volgen.
وَ مَا لِیَ لَاۤ اَعْبُدُ الَّذِیْ فَطَرَنِیْ وَ اِلَیْهِ تُرْجَعُوْنَ(۲۲)
En welke reden heb ik, dat ik Hem, Die mij schiep en tot Wie gij zult worden teruggebracht, niet zou aanbidden?
En waarom zou ik niet Hem dienen die mij geschapen heeft en tot wie jullie teruggebracht zullen worden?
ءَاَتَّخِذُ مِنْ دُوْنِهٖۤ اٰلِهَةً اِنْ یُّرِدْنِ الرَّحْمٰنُ بِضُرٍّ لَّا تُغْنِ عَنِّیْ شَفَاعَتُهُمْ شَیْــٴًـا وَّ لَا یُنْقِذُوْنِۚ(۲۳)
Zal ik anderen tot goden nemen naast Hem? Indien de Barmhartige kwaad met mij zou voorhebben, zou hun bemiddeling mij niets baten noch kunnen zij mij redden.
Zal ik mij in plaats van de Erbarmer andere goden nemen? Als de Erbarmer voor mij tegenspoed wenst baat hun voorspraak mij niets en kunnen zij mij ook niet redden.
اِنِّیْۤ اِذًا لَّفِیْ ضَلٰلٍ مُّبِیْنٍ(۲۴)
Dan zou ik inderdaad in openlijke dwaling verkeren.
Dan zou ik werkelijk in duidelijke dwaling verkeren.
اِنِّیْۤ اٰمَنْتُ بِرَبِّكُمْ فَاسْمَعُوْنِؕ(۲۵)
Ik geloof in uw Heer, luistert daarom naar mij."
Ik geloof in jullie Heer; luistert dus naar mij."
قِیْلَ ادْخُلِ الْجَنَّةَؕ-قَالَ یٰلَیْتَ قَوْمِیْ یَعْلَمُوْنَۙ(۲۶)
Er werd gezegd: "Ga het paradijs binnen." Hij riep uit: "O, als mijn volk slechts wist,
Tot hem werd gezegd: "Ga de tuin binnen!" Hij zei: "Ach had mijn volk maar geweten,
بِمَا غَفَرَ لِیْ رَبِّیْ وَ جَعَلَنِیْ مِنَ الْمُكْرَمِیْنَ(۲۷)
Hoe mijn Heer mij vergiffenis heeft geschonken en mij tot een der ge?erden heeft gemaakt!"
dat mijn Heer mij vergeven en tot een van de geëerden gemaakt heeft." *
وَ مَاۤ اَنْزَلْنَا عَلٰى قَوْمِهٖ مِنْۢ بَعْدِهٖ مِنْ جُنْدٍ مِّنَ السَّمَآءِ وَ مَا كُنَّا مُنْزِلِیْنَ(۲۸)
En Wij zonden na hem geen schare (van engelen) uit de hemel neder (tot zijn volk) noch zenden Wij die ooit (op die wijze) neder.
Maar na zijn tijd zonden Wij geen troepenmacht tot zijn volk, Wij zonden ook niets neer.
اِنْ كَانَتْ اِلَّا صَیْحَةً وَّاحِدَةً فَاِذَا هُمْ خٰمِدُوْنَ(۲۹)
Het was slechts een enkele kreet en ziet; zij waren als uitgeblust.
Het was slechts één schreeuw en zij waren uitgeblust!
یٰحَسْرَةً عَلَى الْعِبَادِۣۚ-مَا یَاْتِیْهِمْ مِّنْ رَّسُوْلٍ اِلَّا كَانُوْا بِهٖ یَسْتَهْزِءُوْنَ(۳۰)
Wee, over de mensen: er komt geen boodschapper tot hen of zij bespotten hem.
Wee de dienaren! Er komt geen gezant tot hen of zij drijven de spot met hem.
اَلَمْ یَرَوْا كَمْ اَهْلَكْنَا قَبْلَهُمْ مِّنَ الْقُرُوْنِ اَنَّهُمْ اِلَیْهِمْ لَا یَرْجِعُوْنَؕ(۳۱)
Hebben zij niet gezien, hoeveel geslachten Wij v??r hen hebben vernietigd, die niet tot hen terugkeren?
Hebben zij niet gezien hoeveel generaties Wij voor hun tijd vernietigd hebben en dat zij niet tot hen terugkeren?
وَ اِنْ كُلٌّ لَّمَّا جَمِیْعٌ لَّدَیْنَا مُحْضَرُوْنَ۠(۳۲)
Maar gewis, allen zullen tezamen voor Ons worden gebracht.
En zij zullen allen tezamen bij Ons worden voorgeleid.
وَ اٰیَةٌ لَّهُمُ الْاَرْضُ الْمَیْتَةُ ۚۖ-اَحْیَیْنٰهَا وَ اَخْرَجْنَا مِنْهَا حَبًّا فَمِنْهُ یَاْكُلُوْنَ(۳۳)
En de dorre aarde is voor hen een teken; Wij doen deze herleven en brengen graan uit haar voort, waarvan zij eten.
En een teken voor hen is de dode aarde die Wij tot leven brengen en waaruit Wij zaadkorrels voortbrengen zodat zij ervan eten.
وَ جَعَلْنَا فِیْهَا جَنّٰتٍ مِّنْ نَّخِیْلٍ وَّ اَعْنَابٍ وَّ فَجَّرْنَا فِیْهَا مِنَ الْعُیُوْنِۙ(۳۴)
En Wij hebben er tuinen van dadelpalmen en druiven aangelegd en Wji deden er bronnen ontspringen,
En Wij hebben erop tuinen van palmen en wijnstokken gemaakt en bronnen laten ontspringen,
لِیَاْكُلُوْا مِنْ ثَمَرِهٖۙ-وَ مَا عَمِلَتْهُ اَیْدِیْهِمْؕ-اَفَلَا یَشْكُرُوْنَ(۳۵)
Opdat zij van de vruchten daarvan mogen eten, en genieten van hetgeen hun handen toebereiden. Willen zij dan niet dankbaar zijn?
opdat zij van de vruchten daarvan en van wat hun handen maken kunnen eten. Zullen zij dan geen dank betuigen?
سُبْحٰنَ الَّذِیْ خَلَقَ الْاَزْوَاجَ كُلَّهَا مِمَّا تُنْۢبِتُ الْاَرْضُ وَ مِنْ اَنْفُسِهِمْ وَ مِمَّا لَا یَعْلَمُوْنَ(۳۶)
Glorie zij Hem, Die alles in paren schiep van hetgeen op aarde groeit en van hen zelf en van hetgeen zijn nog niet kennen.
Geprezen zij Hij die alles geschapen heeft wat paarsgewijze voorkomt bij wat de aarde voortbrengt, bij hen zelf en bij wat zij niet weten.
وَ اٰیَةٌ لَّهُمُ الَّیْلُ ۚۖ-نَسْلَخُ مِنْهُ النَّهَارَ فَاِذَا هُمْ مُّظْلِمُوْنَۙ(۳۷)
En voor hen is de nacht een teken. Wij nemen de dag weg en ziet! zij zijn in duisternis.
En een teken voor hen is de nacht. Wij stropen de dag ervan af en dan zijn zij in het duister!
وَ الشَّمْسُ تَجْرِیْ لِمُسْتَقَرٍّ لَّهَاؕ-ذٰلِكَ تَقْدِیْرُ الْعَزِیْزِ الْعَلِیْمِؕ(۳۸)
En de zon beweegt zich naar haar bestemming. Dat is het gebod van de Almachtige, de Alwetende.
En de zon loopt tot haar verblijfplaats. Dat is de verordening van de machtige, de wetende.
وَ الْقَمَرَ قَدَّرْنٰهُ مَنَازِلَ حَتّٰى عَادَ كَالْعُرْجُوْنِ الْقَدِیْمِ(۳۹)
En voor de maan hebben Wij fasen bepaald tot zij als een oude tak van een palmboom wordt.
En voor de maan hebben Wij standen verordend zodat zij er ten slotte uitziet als een oude verschrompelde dadelstengel.
لَا الشَّمْسُ یَنْۢبَغِیْ لَهَاۤ اَنْ تُدْرِكَ الْقَمَرَ وَ لَا الَّیْلُ سَابِقُ النَّهَارِؕ-وَ كُلٌّ فِیْ فَلَكٍ یَّسْبَحُوْنَ(۴۰)
De zon mag de maan niet achterhalen noch kan de nacht de dag voorbijstreven. Zij zweven elk in hun eigen baan.
Het past de zon niet de maan te bereiken en de nacht niet dat hij de dag inhaalt. Alle zweven zij in een hemelbaan.
- English | Ahmed Ali
- Urdu | Ahmed Raza Khan
- Turkish | Ali-Bulaç
- German | Bubenheim Elyas
- Chinese | Chineese
- Spanish | Cortes
- Dutch | Dutch
- Portuguese | El-Hayek
- English | English
- Urdu | Fateh Muhammad Jalandhry
- French | French
- Hausa | Hausa
- Indonesian | Indonesian-Bahasa
- Italian | Italian
- Korean | Korean
- Malay | Malay
- Russian | Russian
- Tamil | Tamil
- Thai | Thai
- Farsi | مکارم شیرازی
- العربية | التفسير الميسر
- العربية | تفسير الجلالين
- العربية | تفسير السعدي
- العربية | تفسير ابن كثير
- العربية | تفسير الوسيط لطنطاوي
- العربية | تفسير البغوي
- العربية | تفسير القرطبي
- العربية | تفسير الطبري
- English | Arberry
- English | Yusuf Ali
- Dutch | Keyzer
- Dutch | Leemhuis
- Dutch | Siregar
- Urdu | Sirat ul Jinan