READ
Surah Al-Qasas
اَلْقَصَص
88 Ayaat مکیۃ
28:0
بِسْمِ اللّٰهِ الرَّحْمٰنِ الرَّحِیْمِ
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
اِنَّ فِرْعَوْنَ عَلَا فِی الْاَرْضِ وَ جَعَلَ اَهْلَهَا شِیَعًا یَّسْتَضْعِفُ طَآىٕفَةً مِّنْهُمْ یُذَبِّحُ اَبْنَآءَهُمْ وَ یَسْتَحْیٖ نِسَآءَهُمْؕ-اِنَّهٗ كَانَ مِنَ الْمُفْسِدِیْنَ(۴)
Waarlijk, Pharao handelde aanmatigend in het land en deed het volk er van in partijen scheiden; van een groep die hij als zwak beschouwde doodde hij de zonen en spaarde de vrouwen. Zeker, hij behoorde tot de onheilstichters.
وَ اَوْحَیْنَاۤ اِلٰۤى اُمِّ مُوْسٰۤى اَنْ اَرْضِعِیْهِۚ-فَاِذَا خِفْتِ عَلَیْهِ فَاَلْقِیْهِ فِی الْیَمِّ وَ لَا تَخَافِیْ وَ لَا تَحْزَنِیْۚ-اِنَّا رَآدُّوْهُ اِلَیْكِ وَ جَاعِلُوْهُ مِنَ الْمُرْسَلِیْنَ(۷)
En Wij openbaarden aan de moeder van Mozes: "Zoog hem; en indien gij voor hem vreest, werp hem dan in de rivier en vrees noch treur; want Wij zullen hem aan u teruggeven en zullen hem tot een boodschapper maken."
وَ اَصْبَحَ فُؤَادُ اُمِّ مُوْسٰى فٰرِغًاؕ-اِنْ كَادَتْ لَتُبْدِیْ بِهٖ لَوْ لَاۤ اَنْ رَّبَطْنَا عَلٰى قَلْبِهَا لِتَكُوْنَ مِنَ الْمُؤْمِنِیْنَ(۱۰)
En het hart der moeder van Mozes werd vrij (van angst). Zij had het bijna onthuld als Wij haar hart niet gesterkt hadden om tot de gelovigen te behoren.
وَ حَرَّمْنَا عَلَیْهِ الْمَرَاضِعَ مِنْ قَبْلُ فَقَالَتْ هَلْ اَدُلُّكُمْ عَلٰۤى اَهْلِ بَیْتٍ یَّكْفُلُوْنَهٗ لَكُمْ وَ هُمْ لَهٗ نٰصِحُوْنَ(۱۲)
En Wij hadden hem de minnen voordien verboden. Daarom zeide zij (zijn zuster): "Zal ik u een familie noemen die hem voor u zal grootbrengen en die voor hem welwillend zal zijn?"
فَرَدَدْنٰهُ اِلٰۤى اُمِّهٖ كَیْ تَقَرَّ عَیْنُهَا وَ لَا تَحْزَنَ وَ لِتَعْلَمَ اَنَّ وَعْدَ اللّٰهِ حَقٌّ وَّ لٰكِنَّ اَكْثَرَهُمْ لَا یَعْلَمُوْنَ۠(۱۳)
Zo gaven Wij hem aan zijn moeder terug opdat haar oog getroost mocht worden en opdat zij niet behoefde te treuren en opdat zij mocht weten dat de belofte van Allah waar is. Maar de meeste mensen kennen (de Waarheid) niet.
وَ دَخَلَ الْمَدِیْنَةَ عَلٰى حِیْنِ غَفْلَةٍ مِّنْ اَهْلِهَا فَوَجَدَ فِیْهَا رَجُلَیْنِ یَقْتَتِلٰنِ ﱪ هٰذَا مِنْ شِیْعَتِهٖ وَ هٰذَا مِنْ عَدُوِّهٖۚ-فَاسْتَغَاثَهُ الَّذِیْ مِنْ شِیْعَتِهٖ عَلَى الَّذِیْ مِنْ عَدُوِّهٖۙ-فَوَكَزَهٗ مُوْسٰى فَقَضٰى عَلَیْهِ ﱪ قَالَ هٰذَا مِنْ عَمَلِ الشَّیْطٰنِؕ-اِنَّهٗ عَدُوٌّ مُّضِلٌّ مُّبِیْنٌ(۱۵)
0
فَاَصْبَحَ فِی الْمَدِیْنَةِ خَآىٕفًا یَّتَرَقَّبُ فَاِذَا الَّذِی اسْتَنْصَرَهٗ بِالْاَمْسِ یَسْتَصْرِخُهٗؕ-قَالَ لَهٗ مُوْسٰۤى اِنَّكَ لَغَوِیٌّ مُّبِیْنٌ(۱۸)
En in de morgen was hij in de stad, vrezend, op zijn hoede; en ziet! hij, die de vorige dag zign hulp had gezocht riep wederom tot hem om hulp. Mozes zeide tot hem: "Gij zijt voorzeker stellig een dwalende."
فَلَمَّاۤ اَنْ اَرَادَ اَنْ یَّبْطِشَ بِالَّذِیْ هُوَ عَدُوٌّ لَّهُمَاۙ-قَالَ یٰمُوْسٰۤى اَتُرِیْدُ اَنْ تَقْتُلَنِیْ كَمَا قَتَلْتَ نَفْسًۢا بِالْاَمْسِ ﳓ اِنْ تُرِیْدُ اِلَّاۤ اَنْ تَكُوْنَ جَبَّارًا فِی الْاَرْضِ وَ مَا تُرِیْدُ اَنْ تَكُوْنَ مِنَ الْمُصْلِحِیْنَ(۱۹)
En toen hij hem wilde grijpen die een vijand van beiden was, zeide deze: "O Mozes, wilt gij mij ook doden, zoals gij gisteren een man gedood hebt? Gij wenst slechts een geweldenaar te worden in het land en wilt geen vredestichter zijn."
وَ جَآءَ رَجُلٌ مِّنْ اَقْصَا الْمَدِیْنَةِ یَسْعٰى٘-قَالَ یٰمُوْسٰۤى اِنَّ الْمَلَاَ یَاْتَمِرُوْنَ بِكَ لِیَقْتُلُوْكَ فَاخْرُ جْ اِنِّیْ لَكَ مِنَ النّٰصِحِیْنَ(۲۰)
En er kwam een man aangehold van het andere einde der stad, zeggende: "O Mozes, waarlijk, de leiders beraadslagen om u te doden. Ga daarom weg, ik ben u welgezind."
وَ لَمَّا وَرَدَ مَآءَ مَدْیَنَ وَجَدَ عَلَیْهِ اُمَّةً مِّنَ النَّاسِ یَسْقُوْنَ ٘۬-وَ وَجَدَ مِنْ دُوْنِهِمُ امْرَاَتَیْنِ تَذُوْدٰنِۚ-قَالَ مَا خَطْبُكُمَاؕ-قَالَتَا لَا نَسْقِیْ حَتّٰى یُصْدِرَ الرِّعَآءُٚ-وَ اَبُوْنَا شَیْخٌ كَبِیْرٌ(۲۳)
En toen hij bij de bron van Midian aankwam, vond hij daar een groep mannen die hun vee drenkten. En hij vond naast hen twee vrouwen die (haar kudden) terughielden. Mozes zeide tot haar: "Wat scheelt u?" Zij antwoordden: "Wij kunnen niet drenken, totdat de herders hun kudden terugnemen want onze vader is een zeer oude man."
فَجَآءَتْهُ اِحْدٰىهُمَا تَمْشِیْ عَلَى اسْتِحْیَآءٍ٘-قَالَتْ اِنَّ اَبِیْ یَدْعُوْكَ لِیَجْزِیَكَ اَجْرَ مَا سَقَیْتَ لَنَاؕ-فَلَمَّا جَآءَهٗ وَ قَصَّ عَلَیْهِ الْقَصَصَۙ - قَالَ لَا تَخَفْٙ- نَجَوْتَ مِنَ الْقَوْمِ الظّٰلِمِیْنَ(۲۵)
En een der twee vrouwen kwam verlegen naar hem toelopen. Zij zeide: "Mijn vader roept u opdat hij u moge belonen omdat gij voor ons gedrenkt hebt." Dan, toen hij tot hem kwam en hem het verhaal vertelde, zeide hij: "Vrees niet, gij zijt een onrechtvaardig volk ontvlucht."
قَالَ اِنِّیْۤ اُرِیْدُ اَنْ اُنْكِحَكَ اِحْدَى ابْنَتَیَّ هٰتَیْنِ عَلٰۤى اَنْ تَاْجُرَنِیْ ثَمٰنِیَ حِجَجٍۚ-فَاِنْ اَتْمَمْتَ عَشْرًا فَمِنْ عِنْدِكَۚ-وَ مَاۤ اُرِیْدُ اَنْ اَشُقَّ عَلَیْكَؕ-سَتَجِدُنِیْۤ اِنْ شَآءَ اللّٰهُ مِنَ الصّٰلِحِیْنَ(۲۷)
En hij zeide: "Ik zou u een dezer twee dochters van mij uithuwen, mits gij acht jaren voor mij werkt. En als gij er tien voltooit dan zou dit uit uw vrije wil geschieden. En ik zal u geen moeilijkheden opleggen; gij zult vinden, als Allah het wil, dat ik tot de rechtvaardigen behoor."
قَالَ ذٰلِكَ بَیْنِیْ وَ بَیْنَكَؕ-اَیَّمَا الْاَجَلَیْنِ قَضَیْتُ فَلَا عُدْوَانَ عَلَیَّؕ-وَ اللّٰهُ عَلٰى مَا نَقُوْلُ وَكِیْلٌ۠(۲۸)
Mozes antwoordde: "Dat is een overeenkomst tussen u en mij. Welke van de twee termijnen ik ook vervul, er zal mij geen onrecht worden aangedaan; en Allah is Getuige van hetgeen wij zeggen."
فَلَمَّا قَضٰى مُوْسَى الْاَجَلَ وَ سَارَ بِاَهْلِهٖۤ اٰنَسَ مِنْ جَانِبِ الطُّوْرِ نَارًاۚ-قَالَ لِاَهْلِهِ امْكُثُوْۤا اِنِّیْۤ اٰنَسْتُ نَارًا لَّعَلِّیْۤ اٰتِیْكُمْ مِّنْهَا بِخَبَرٍ اَوْ جَذْوَةٍ مِّنَ النَّارِ لَعَلَّكُمْ تَصْطَلُوْنَ(۲۹)
Toen Mozes de termijn had voltooid, en met zijn familie op reis ging, bemerkte hij een vuur in de richting van de berg Sina?. Hij zeide tot zijn familie: "Wacht hier, ik zie een vuur, misschien kan ik u nieuws of wat vuur daarvan brengen opdat gij u moogt verwarmen."
فَلَمَّاۤ اَتٰىهَا نُوْدِیَ مِنْ شَاطِئِ الْوَادِ الْاَیْمَنِ فِی الْبُقْعَةِ الْمُبٰرَكَةِ مِنَ الشَّجَرَةِ اَنْ یّٰمُوْسٰۤى اِنِّیْۤ اَنَا اللّٰهُ رَبُّ الْعٰلَمِیْنَۙ(۳۰)
En toen hij er bij kwam werd hij door een stem van de rechterzijde van het dal geroepen, op de heilige plaats van uit de boom: "O Mozes, voorwaar, Ik ben Allah, de Heer der Werelden.
وَ اَنْ اَلْقِ عَصَاكَؕ-فَلَمَّا رَاٰهَا تَهْتَزُّ كَاَنَّهَا جَآنٌّ وَّلّٰى مُدْبِرًا وَّ لَمْ یُعَقِّبْؕ-یٰمُوْسٰۤى اَقْبِلْ وَ لَا تَخَفْ- اِنَّكَ مِنَ الْاٰمِنِیْنَ(۳۱)
Werp uw staf neder." En toen hij hem zag bewegen als een slang, vluchtte hij en keerde niet om. "O Mozes, kom en vrees niet, want gij behoort tot hen die veilig zijn."
اُسْلُكْ یَدَكَ فِیْ جَیْبِكَ تَخْرُ جْ بَیْضَآءَ مِنْ غَیْرِ سُوْٓءٍ٘-وَّ اضْمُمْ اِلَیْكَ جَنَاحَكَ مِنَ الرَّهْبِ فَذٰنِكَ بُرْهَانٰنِ مِنْ رَّبِّكَ اِلٰى فِرْعَوْنَ وَ مَلَاۡىٕهٖؕ-اِنَّهُمْ كَانُوْا قَوْمًا فٰسِقِیْنَ(۳۲)
"Steek uw hand in uw boezem; zij zal zonder ziekte wit te voorschijn komen - en wees niet bang voor gevaar - dit zijn twee tekenen van uw Heer aan Pharao en zijn leiders. Waarlijk, zij zijn een opstandig volk."
وَ اَخِیْ هٰرُوْنُ هُوَ اَفْصَحُ مِنِّیْ لِسَانًا فَاَرْسِلْهُ مَعِیَ رِدْاً یُّصَدِّقُنِیْۤ٘-اِنِّیْۤ اَخَافُ اَنْ یُّكَذِّبُوْنِ(۳۴)
Maar mijn broeder A?ron is beter bespraakt dan ik, zend hem daarom met mij als helper, opdat hij moge getuigen van mijn waarheid, want ik vrees dat zij mij zullen verloochenen."
قَالَ سَنَشُدُّ عَضُدَكَ بِاَخِیْكَ وَ نَجْعَلُ لَكُمَا سُلْطٰنًا فَلَا یَصِلُوْنَ اِلَیْكُمَاۚۛ-بِاٰیٰتِنَاۤۚۛ-اَنْتُمَا وَ مَنِ اتَّبَعَكُمَا الْغٰلِبُوْنَ(۳۵)
God zeide: "Wij zullen uw arm door uw broeder versterken en Wij zullen u beiden macht geven zodat zij u niet zullen kunnen bereiken. Door Onze tekenen zult gij beiden en zij die u volgen overwinnaars worden."
فَلَمَّا جَآءَهُمْ مُّوْسٰى بِاٰیٰتِنَا بَیِّنٰتٍ قَالُوْا مَا هٰذَاۤ اِلَّا سِحْرٌ مُّفْتَرًى وَّ مَا سَمِعْنَا بِهٰذَا فِیْۤ اٰبَآىٕنَا الْاَوَّلِیْنَ(۳۶)
En toen Mozes met Onze duidelijke tekenen tot hen kwam, zeiden zij: "Dit is niets dan verzonnen tovenarij, en wij hoorden nooit van iets dergelijks onder onze voorvaderen."
وَ قَالَ مُوْسٰى رَبِّیْۤ اَعْلَمُ بِمَنْ جَآءَ بِالْهُدٰى مِنْ عِنْدِهٖ وَ مَنْ تَكُوْنُ لَهٗ عَاقِبَةُ الدَّارِؕ-اِنَّهٗ لَا یُفْلِحُ الظّٰلِمُوْنَ(۳۷)
Mozes zeide: "Mijn Heer weet het beste wie de leiding van Hem heeft gebracht en voor wie de gelukkige beloning van het tehuis zal zijn. Waarlijk, de onrechtvaardigen zullen nooit slagen."
وَ قَالَ فِرْعَوْنُ یٰۤاَیُّهَا الْمَلَاُ مَا عَلِمْتُ لَكُمْ مِّنْ اِلٰهٍ غَیْرِیْۚ-فَاَوْقِدْ لِیْ یٰهَامٰنُ عَلَى الطِّیْنِ فَاجْعَلْ لِّیْ صَرْحًا لَّعَلِّیْۤ اَطَّلِعُ اِلٰۤى اِلٰهِ مُوْسٰىۙ-وَ اِنِّیْ لَاَظُنُّهٗ مِنَ الْكٰذِبِیْنَ(۳۸)
En Pharao zeide: "O leiders, ik erken geen God voor u naast mij; stook voor mij een vuur O Hamaan, om stenen van klei te bakken en bouw een toren, opdat ik moge opklimmen naar de God van Mozes want waarlijk ik beschouw hem als een leugenaar."
- English | Ahmed Ali
- Urdu | Ahmed Raza Khan
- Turkish | Ali-Bulaç
- German | Bubenheim Elyas
- Chinese | Chineese
- Spanish | Cortes
- Dutch | Dutch
- Portuguese | El-Hayek
- English | English
- Urdu | Fateh Muhammad Jalandhry
- French | French
- Hausa | Hausa
- Indonesian | Indonesian-Bahasa
- Italian | Italian
- Korean | Korean
- Malay | Malay
- Russian | Russian
- Tamil | Tamil
- Thai | Thai
- Farsi | مکارم شیرازی