READ
Surah Al-Maa'idah
اَلْمَـآئِدَة
120 Ayaat مدنیۃ
5:0
بِسْمِ اللّٰهِ الرَّحْمٰنِ الرَّحِیْمِ
In naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle.
In de naam van God, de erbarmer, de barmhartige.
یٰۤاَیُّهَا الَّذِیْنَ اٰمَنُوْۤا اَوْفُوْا بِالْعُقُوْدِ۬ؕ-اُحِلَّتْ لَكُمْ بَهِیْمَةُ الْاَنْعَامِ اِلَّا مَا یُتْلٰى عَلَیْكُمْ غَیْرَ مُحِلِّی الصَّیْدِ وَ اَنْتُمْ حُرُمٌؕ-اِنَّ اللّٰهَ یَحْكُمُ مَا یُرِیْدُ(۱)
O, gij die gelooft, komt uw verdragen na. Viervoetige dieren buiten die welke u zijn aangegeven, zijn u geoorloofd; het wild is niet geoorloofd te achten terwijl gij ter bedevaart zijt. Voorwaar, Allah gebiedt wat Hij wil.
Jullie die geloven! Komt de verplichtingen na. Voor jullie zijn dieren van het vee toegestaan, behalve wat jullie [hierbij] voorgelezen wordt, mits jullie jachtbuit niet toegestaan achten als jullie in gewijde staat zijn. God bepaalt wat Hij wenst.
یٰۤاَیُّهَا الَّذِیْنَ اٰمَنُوْا لَا تُحِلُّوْا شَعَآىٕرَ اللّٰهِ وَ لَا الشَّهْرَ الْحَرَامَ وَ لَا الْهَدْیَ وَ لَا الْقَلَآىٕدَ وَ لَاۤ ﰰ مِّیْنَ الْبَیْتَ الْحَرَامَ یَبْتَغُوْنَ فَضْلًا مِّنْ رَّبِّهِمْ وَ رِضْوَانًاؕ-وَ اِذَا حَلَلْتُمْ فَاصْطَادُوْاؕ-وَ لَا یَجْرِمَنَّكُمْ شَنَاٰنُ قَوْمٍ اَنْ صَدُّوْكُمْ عَنِ الْمَسْجِدِ الْحَرَامِ اَنْ تَعْتَدُوْاۘ-وَ تَعَاوَنُوْا عَلَى الْبِرِّ وَ التَّقْوٰى ۪-وَ لَا تَعَاوَنُوْا عَلَى الْاِثْمِ وَ الْعُدْوَانِ۪- وَ اتَّقُوا اللّٰهَؕ-اِنَّ اللّٰهَ شَدِیْدُ الْعِقَابِ(۲)
O, gij die gelooft, ontheiligt de tekenen van Allah niet, noch de heilige maand, noch de offerdieren, noch dieren met offertekens, noch degenen, die zich naar het heilige Huis begeven om genade van hun Heer en Zijn welbehagen te zoeken. Maar wanneer gij u van uw pelgrimskleed ontdoet, moogt gij jagen. En laat de vijandschap van een volk, omdat zij u de toegang tot de heilige Moskee verhinderen, u niet tot geweld aansporen. En helpt elkander in deugdzaamheid en vroomheid maar helpt elkander niet in zonde en overtreding. En vreest Allah. Waarlijk, Allah is streng in het straffen.
Jullie die geloven! Ontwijdt Gods gewijde symbolen niet, noch de heilige maand, noch de offergave, noch de halsomhangsels, noch hen die zich naar het heilige huis begeven om naar goedgunstigheid van hun Heer en welgevallen te streven. Wanneer jullie niet [meer] in gewijde staat zijn, dan mogen jullie op jacht gaan. En laat de afkeer van bepaalde mensen, omdat zij jullie de weg naar de heilige moskee versperren, jullie er niet toe brengen overtredingen te begaan, maar staat elkaar bij in vroomheid en godvrezendheid en staat elkaar niet bij in zonde en overtreding, maar vreest God. God is streng in de afstraffing.
حُرِّمَتْ عَلَیْكُمُ الْمَیْتَةُ وَ الدَّمُ وَ لَحْمُ الْخِنْزِیْرِ وَ مَاۤ اُهِلَّ لِغَیْرِ اللّٰهِ بِهٖ وَ الْمُنْخَنِقَةُ وَ الْمَوْقُوْذَةُ وَ الْمُتَرَدِّیَةُ وَ النَّطِیْحَةُ وَ مَاۤ اَكَلَ السَّبُعُ اِلَّا مَا ذَكَّیْتُمْ- وَ مَا ذُبِحَ عَلَى النُّصُبِ وَ اَنْ تَسْتَقْسِمُوْا بِالْاَزْلَامِؕ-ذٰلِكُمْ فِسْقٌؕ-اَلْیَوْمَ یَىٕسَ الَّذِیْنَ كَفَرُوْا مِنْ دِیْنِكُمْ فَلَا تَخْشَوْهُمْ وَ اخْشَوْنِؕ-اَلْیَوْمَ اَكْمَلْتُ لَكُمْ دِیْنَكُمْ وَ اَتْمَمْتُ عَلَیْكُمْ نِعْمَتِیْ وَ رَضِیْتُ لَكُمُ الْاِسْلَامَ دِیْنًاؕ-فَمَنِ اضْطُرَّ فِیْ مَخْمَصَةٍ غَیْرَ مُتَجَانِفٍ لِّاِثْمٍۙ-فَاِنَّ اللّٰهَ غَفُوْرٌ رَّحِیْمٌ(۳)
Verboden is u het gestorvene, het bloed en het varkensvlees en al waarover een andere naam dan die van Allah is aangeroepen; hetgeen is geworgd en is doodgeslagen en hetgeen is doodgevallen of hetgeen door de horens van dieren is gedood en hetgeen door een wild beest is aangevreten, behalve wat gij hebt geslacht. Verder hetgeen voor afgoden is geslacht en wat gij loot door pijlen, dit is een overtreding. Heden zullen de ongelovigen aan uw godsdienst wanhopen. Vreest dus niet hen, maar Mij. Nu heb Ik uw godsdienst voor u vervolmaakt, Mijn gunst aan u voltooid en de Islam voor u als godsdienst gekozen. Maar wie door honger wordt gedwongen zonder dat hij tot de zonde is geneigd, voorzeker, Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
Verboden is voor jullie wat vanzelf is doodgegaan, bloed, varkensvlees, vlees van iets waarover iets anders dan God is aangeroepen, het verstikte, het doodgeslagene, het doodgevallene, het doodgestotene, wat wilde dieren hebben aangevreten -- behalve wat jullie geslacht hebben -- en wat geofferd is op de offerstenen en ook dat jullie met pijlen verloten. Dat is een schande. Heden wanhopen zij die aan jullie godsdienst geen geloof hechten. Vreest hen niet, maar vreest Mij. Heden heb Ik jullie godsdienst voor jullie voltooid, Mijn genade aan jullie volledig bewezen en de Islaam [de overgave aan God] als godsdienst voor jullie goedgevonden. Maar als iemand door honger gedwongen wordt zonder tot zonde geneigd te zijn, dan is God vergevend en barmhartig.
یَسْــٴَـلُوْنَكَ مَا ذَاۤ اُحِلَّ لَهُمْؕ-قُلْ اُحِلَّ لَكُمُ الطَّیِّبٰتُۙ-وَ مَا عَلَّمْتُمْ مِّنَ الْجَوَارِ حِ مُكَلِّبِیْنَ تُعَلِّمُوْنَهُنَّ مِمَّا عَلَّمَكُمُ اللّٰهُ٘-فَكُلُوْا مِمَّاۤ اَمْسَكْنَ عَلَیْكُمْ وَ اذْكُرُوا اسْمَ اللّٰهِ عَلَیْهِ۪-وَ اتَّقُوا اللّٰهَؕ-اِنَّ اللّٰهَ سَرِیْعُ الْحِسَابِ(۴)
0
Zij vragen jou wat hun toegestaan is. Zeg: "Toegestaan aan jullie zijn de goede dingen en [de vangst van] die roofdieren die jullie afgericht hebben door ze iets te leren van wat God jullie geleerd heeft." Eet dus van wat zij voor jullie vangen en vermeldt Gods naam erover. En vreest God; God is snel met de afrekening.
اَلْیَوْمَ اُحِلَّ لَكُمُ الطَّیِّبٰتُؕ-وَ طَعَامُ الَّذِیْنَ اُوْتُوا الْكِتٰبَ حِلٌّ لَّكُمْ۪-وَ طَعَامُكُمْ حِلٌّ لَّهُمْ٘-وَ الْمُحْصَنٰتُ مِنَ الْمُؤْمِنٰتِ وَ الْمُحْصَنٰتُ مِنَ الَّذِیْنَ اُوْتُوا الْكِتٰبَ مِنْ قَبْلِكُمْ اِذَاۤ اٰتَیْتُمُوْهُنَّ اُجُوْرَهُنَّ مُحْصِنِیْنَ غَیْرَ مُسٰفِحِیْنَ وَ لَا مُتَّخِذِیْۤ اَخْدَانٍؕ-وَ مَنْ یَّكْفُرْ بِالْاِیْمَانِ فَقَدْ حَبِطَ عَمَلُهٗ٘-وَ هُوَ فِی الْاٰخِرَةِ مِنَ الْخٰسِرِیْنَ۠(۵)
Alle goede dingen zijn u deze dag geoorloofd. Het voedsel der mensen van het Boek is u geoorloofd en uw voedsel is hun toegestaan. En geoorloofd zijn voor u kuise, gelovige vrouwen en kuise vrouwen uit het midden dergenen, wie het Boek was gegeven v??r u, wanneer gij haar haar huwelijksgift geeft, een geldig huwelijk aangaande en geen ontucht plegende, noch heimelijk minnaressen nemende. En wie het geloof verwerpt, diens werk is waarlijk tevergeefs en hij zal in het Hiernamaals onder de verliezers zijn.
Heden zijn aan jullie de goede dingen toegestaan. Het voedsel van hen aan wie het boek gegeven is, is aan jullie toegestaan en jullie voedsel is aan hen toegestaan en ook de eerbare vrouwen onder de gelovigen en de eerbare vrouwen van hen aan wie voor jullie tijd het boek gegeven is, als jullie haar in eerbaarheid en niet in ontucht haar loon geeft en zonder minnaressen te nemen. Maar wie het geloof verzaakt, diens werk blijft vruchteloos en in het hiernamaals behoort hij tot de verliezers.
یٰۤاَیُّهَا الَّذِیْنَ اٰمَنُوْۤا اِذَا قُمْتُمْ اِلَى الصَّلٰوةِ فَاغْسِلُوْا وُجُوْهَكُمْ وَ اَیْدِیَكُمْ اِلَى الْمَرَافِقِ وَ امْسَحُوْا بِرُءُوْسِكُمْ وَ اَرْجُلَكُمْ اِلَى الْكَعْبَیْنِؕ-وَ اِنْ كُنْتُمْ جُنُبًا فَاطَّهَّرُوْاؕ-وَ اِنْ كُنْتُمْ مَّرْضٰۤى اَوْ عَلٰى سَفَرٍ اَوْ جَآءَ اَحَدٌ مِّنْكُمْ مِّنَ الْغَآىٕطِ اَوْ لٰمَسْتُمُ النِّسَآءَ فَلَمْ تَجِدُوْا مَآءً فَتَیَمَّمُوْا صَعِیْدًا طَیِّبًا فَامْسَحُوْا بِوُجُوْهِكُمْ وَ اَیْدِیْكُمْ مِّنْهُؕ-مَا یُرِیْدُ اللّٰهُ لِیَجْعَلَ عَلَیْكُمْ مِّنْ حَرَجٍ وَّ لٰكِنْ یُّرِیْدُ لِیُطَهِّرَكُمْ وَ لِیُتِمَّ نِعْمَتَهٗ عَلَیْكُمْ لَعَلَّكُمْ تَشْكُرُوْنَ(۶)
O, gij die gelooft, wanneer gij u opricht tot het gebed, wast uw gezicht en uw handen tot aan de ellebogen en wrijft uw (natte) handen over uw hoofden en (wast) uw voeten tot aan de enkels. En als gij onrein zijt, reinigt u. En als gij ziek of op reis zijt en een uwer komt van de afzondering, of gij hebt vrouwen aangeraakt en gij vindt geen water, zoekt dan uw toevlucht tot zuivere aarde en veegt daarmede uw gezicht en handen af. Allah wenst u niet in moeilijkheden te brengen, maar Hij wenst u te reinigen en Zijn gunst aan u te vervolmaken, opdat gij dankbaar zult zijn.
Jullie die geloven! Wanneer jullie je voor de salaat opstellen, wast dan jullie gezichten en jullie handen tot aan de ellebogen en wrijft over jullie hoofden en [wast] jullie voeten tot de enkels. En als jullie onrein zijn, reinigt jullie dan. En als jullie ziek zijn of op reis of als iemand van het toilet komt of met vrouwen omgang heeft gehad en jullie vinden geen water, zoekt dan goede kale grond en wrijft jullie gezichten en handen ermee. God wenst jullie niet iets hinderlijks op te leggen, maar Hij wenst jullie slechts rein te maken en Zijn genade aan jullie volledig te bewijzen. Misschien zullen jullie dank betuigen.
وَ اذْكُرُوْا نِعْمَةَ اللّٰهِ عَلَیْكُمْ وَ مِیْثَاقَهُ الَّذِیْ وَاثَقَكُمْ بِهٖۤۙ-اِذْ قُلْتُمْ سَمِعْنَا وَ اَطَعْنَا٘-وَ اتَّقُوا اللّٰهَؕ-اِنَّ اللّٰهَ عَلِیْمٌۢ بِذَاتِ الصُّدُوْرِ(۷)
0
En gedenkt Gods genade aan jullie en het verdrag dat Hij met jullie aangegaan is toen jullie zeiden: "Wij horen en gehoorzamen." En vreest God. God weet wat er binnen in de harten is.
یٰۤاَیُّهَا الَّذِیْنَ اٰمَنُوْا كُوْنُوْا قَوّٰمِیْنَ لِلّٰهِ شُهَدَآءَ بِالْقِسْطِ٘-وَ لَا یَجْرِمَنَّكُمْ شَنَاٰنُ قَوْمٍ عَلٰۤى اَلَّا تَعْدِلُوْاؕ-اِعْدِلُوْا- هُوَ اَقْرَبُ لِلتَّقْوٰى٘-وَ اتَّقُوا اللّٰهَؕ-اِنَّ اللّٰهَ خَبِیْرٌۢ بِمَا تَعْمَلُوْنَ(۸)
O, gij die gelooft, weest oprecht voor Allah en getuigt met rechtvaardigheid. En laat de vijandschap van een volk u niet aansporen, om onrechtvaardig te handelen. Weest rechtvaardig, dat is dichter bij de vroomheid en vreest Allah, voorzeker, Allah is op de hoogte van hetgeen gij doet.
Jullie die geloven! Weest standvastig voor God als getuigen van de rechtvaardigheid. En laat de afkeer van bepaalde mensen jullie er niet toe brengen niet rechtvaardig te zijn. Weest rechtvaardig, dat is dichter bij godvrezendheid. En vreest God. God is welingelicht over wat jullie doen.
وَعَدَ اللّٰهُ الَّذِیْنَ اٰمَنُوْا وَ عَمِلُوا الصّٰلِحٰتِۙ-لَهُمْ مَّغْفِرَةٌ وَّ اَجْرٌ عَظِیْمٌ(۹)
Allah heeft degenen, die geloven en goede daden verrichten beloofd, dat zij vergiffenis en een grote beloning zullen verkrijgen.
God heeft hun die geloven en de deugdelijke daden doen toegezegd dat er voor hen vergeving is en een geweldig loon.
وَ الَّذِیْنَ كَفَرُوْا وَ كَذَّبُوْا بِاٰیٰتِنَاۤ اُولٰٓىٕكَ اَصْحٰبُ الْجَحِیْمِ(۱۰)
En degenen, die niet geloven en Onze tekenen verwerpen, zullen de bewoners der hel zijn.
En zij die ongelovig zijn en Onze tekenen loochenen, zij zijn het die in het hellevuur thuishoren.
یٰۤاَیُّهَا الَّذِیْنَ اٰمَنُوا اذْكُرُوْا نِعْمَتَ اللّٰهِ عَلَیْكُمْ اِذْ هَمَّ قَوْمٌ اَنْ یَّبْسُطُوْۤا اِلَیْكُمْ اَیْدِیَهُمْ فَكَفَّ اَیْدِیَهُمْ عَنْكُمْۚ-وَ اتَّقُوا اللّٰهَؕ-وَ عَلَى اللّٰهِ فَلْیَتَوَكَّلِ الْمُؤْمِنُوْنَ۠(۱۱)
0
Jullie die geloven! Gedenkt Gods genade aan jullie toen bepaalde mensen erop zonnen hun handen naar jullie uit te strekken, waarop Hij hun handen van jullie afhield. En vreest God. Op God moeten de gelovigen hun vertrouwen stellen.
وَ لَقَدْ اَخَذَ اللّٰهُ مِیْثَاقَ بَنِیْۤ اِسْرَآءِیْلَۚ-وَ بَعَثْنَا مِنْهُمُ اثْنَیْ عَشَرَ نَقِیْبًاؕ-وَ قَالَ اللّٰهُ اِنِّیْ مَعَكُمْؕ-لَىٕنْ اَقَمْتُمُ الصَّلٰوةَ وَ اٰتَیْتُمُ الزَّكٰوةَ وَ اٰمَنْتُمْ بِرُسُلِیْ وَ عَزَّرْتُمُوْهُمْ وَ اَقْرَضْتُمُ اللّٰهَ قَرْضًا حَسَنًا لَّاُكَفِّرَنَّ عَنْكُمْ سَیِّاٰتِكُمْ وَ لَاُدْخِلَنَّكُمْ جَنّٰتٍ تَجْرِیْ مِنْ تَحْتِهَا الْاَنْهٰرُۚ-فَمَنْ كَفَرَ بَعْدَ ذٰلِكَ مِنْكُمْ فَقَدْ ضَلَّ سَوَآءَ السَّبِیْلِ(۱۲)
0
God was een verdrag met de Israëlieten aangegaan en Wij riepen uit hun midden twaalf aanvoerders op. En God zei: "Ik ben met jullie. Als jullie de salaat verrichten, de zakaat geven, in Mijn gezanten geloven, hen bijstaan en God een mooie lening geven, dan zal Ik jullie je slechte daden kwijtschelden en jullie binnenvoeren in tuinen waar de rivieren onderdoor stromen. Wie van jullie daarna ongelovig is, die dwaalt af van de correcte weg."
فَبِمَا نَقْضِهِمْ مِّیْثَاقَهُمْ لَعَنّٰهُمْ وَ جَعَلْنَا قُلُوْبَهُمْ قٰسِیَةًۚ-یُحَرِّفُوْنَ الْكَلِمَ عَنْ مَّوَاضِعِهٖۙ-وَ نَسُوْا حَظًّا مِّمَّا ذُكِّرُوْا بِهٖۚ-وَ لَا تَزَالُ تَطَّلِعُ عَلٰى خَآىٕنَةٍ مِّنْهُمْ اِلَّا قَلِیْلًا مِّنْهُمْ فَاعْفُ عَنْهُمْ وَ اصْفَحْؕ-اِنَّ اللّٰهَ یُحِبُّ الْمُحْسِنِیْنَ(۱۳)
En wegens hun breken van het verbond hebben Wij hen vervloekt en hun hart verhard. Zij rukken de woorden uit hun verband en hebben een deel van hetgeen hun was vermaand, vergeten. En gij zult hen altijd oneerlijk bevinden op enkelen na, derhalve vergeef hen en wend u van hen af. Voorzeker, Allah heeft degenen, die goeddoen, lief.
Maar, vanwege het verbreken van hun verdrag hebben Wij hen vervloekt en hun harten hard gemaakt. Zij verdraaien de woorden [door ze] uit hun verband [te halen] en zij zijn een deel vergeten van dat waartoe zij aangemaand waren. En jij zult steeds weer verraad van hen bespeuren, op enkelen van hen na. Reken het hun maar niet aan en scheld het kwijt. God bemint hen die goed doen.
وَ مِنَ الَّذِیْنَ قَالُوْۤا اِنَّا نَصٰرٰۤى اَخَذْنَا مِیْثَاقَهُمْ فَنَسُوْا حَظًّا مِّمَّا ذُكِّرُوْا بِهٖ۪-فَاَغْرَیْنَا بَیْنَهُمُ الْعَدَاوَةَ وَ الْبَغْضَآءَ اِلٰى یَوْمِ الْقِیٰمَةِؕ-وَ سَوْفَ یُنَبِّئُهُمُ اللّٰهُ بِمَا كَانُوْا یَصْنَعُوْنَ(۱۴)
En met degenen die zeggen: "Wij zijn Christenen, sloten Wij (eveneens) een verbond, maar zij vergaten een deel van hetgeen hen was voorgehouden. Daarom deden Wij vijandschap en haat onder hen ontstaan, tot de Dag der Opstanding. Allah zal hen weldra laten weten, wat zij deden.
En met hen die zeggen: "Wij zijn christenen" zijn Wij een verdrag aangegaan. Maar zij zijn een deel vergeten van dat waartoe zij aangemaand waren. Dus hebben Wij tussen hen vijandschap en haat tot aan de opstandingsdag laten ontstaan. God zal hun meedelen wat zij aan het doen waren.
یٰۤاَهْلَ الْكِتٰبِ قَدْ جَآءَكُمْ رَسُوْلُنَا یُبَیِّنُ لَكُمْ كَثِیْرًا مِّمَّا كُنْتُمْ تُخْفُوْنَ مِنَ الْكِتٰبِ وَ یَعْفُوْا عَنْ كَثِیْرٍ ﱟ قَدْ جَآءَكُمْ مِّنَ اللّٰهِ نُوْرٌ وَّ كِتٰبٌ مُّبِیْنٌۙ(۱۵)
O, mensen van het Boek, Onze boodschapper is tot u gekomen, die veel van hetgeen voor u verborgen bleef van het Boek heeft ontsluierd en veel overgeslagen. Er is van Allah inderdaad een licht en een duidelijk Boek tot u gekomen.
Mensen van het boek! Onze gezant is tot jullie gekomen om jullie veel van de dingen die jullie verborgen hielden duidelijk te maken en om veel kwijt te schelden. Tot jullie is van God een licht en een duidelijk boek gekomen.
یَّهْدِیْ بِهِ اللّٰهُ مَنِ اتَّبَعَ رِضْوَانَهٗ سُبُلَ السَّلٰمِ وَ یُخْرِجُهُمْ مِّنَ الظُّلُمٰتِ اِلَى النُّوْرِ بِاِذْنِهٖ وَ یَهْدِیْهِمْ اِلٰى صِرَاطٍ مُّسْتَقِیْمٍ(۱۶)
En Allah leidt daarmede degenen die Zijn welbehagen zoeken op de paden van vrede en leidt hen uit de duisternis tot het licht door Zijn gebod en leidt hen naar het rechte pad.
God leidt daarmee wie Zijn welgevallen navolgen op de wegen van de vrede, brengt hen met Zijn toestemming uit de duisternis naar het licht en leidt hen op een juiste weg.
لَقَدْ كَفَرَ الَّذِیْنَ قَالُوْۤا اِنَّ اللّٰهَ هُوَ الْمَسِیْحُ ابْنُ مَرْیَمَؕ-قُلْ فَمَنْ یَّمْلِكُ مِنَ اللّٰهِ شَیْــٴًـا اِنْ اَرَادَ اَنْ یُّهْلِكَ الْمَسِیْحَ ابْنَ مَرْیَمَ وَ اُمَّهٗ وَ مَنْ فِی الْاَرْضِ جَمِیْعًاؕ-وَ لِلّٰهِ مُلْكُ السَّمٰوٰتِ وَ الْاَرْضِ وَ مَا بَیْنَهُمَاؕ-یَخْلُقُ مَا یَشَآءُؕ-وَ اللّٰهُ عَلٰى كُلِّ شَیْءٍ قَدِیْرٌ(۱۷)
Voorzeker, zij lasteren God die zeggen: "De Messias, zoon van Maria, is zeker Allah." Zeg: "Wie heeft dan macht tegen Allah, als Hij de Messias, zoon van Maria en zijn moeder en allen die op aarde zijn, teniet wil doen?" Aan Allah behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde en al wat daartussen is. Hij schept wat Hij wil en Allah heeft macht over alle dingen.
Ongelovig zijn zeker zij die zeggen: "God is de masieh 'Isa, de zoon van Marjam." Zeg: "Wie zou tegen God ook maar iets kunnen uitrichten, als Hij zou wensen dat de masieh 'Isa, de zoon van Marjam met zijn moeder en wie er op de aarde zijn allen zouden omkomen?" Van God is de heerschappij over de hemelen en de aarde en wat er tussen beide is. Hij schept wat Hij wil. God is almachtig.
وَ قَالَتِ الْیَهُوْدُ وَ النَّصٰرٰى نَحْنُ اَبْنٰٓؤُا اللّٰهِ وَ اَحِبَّآؤُهٗؕ-قُلْ فَلِمَ یُعَذِّبُكُمْ بِذُنُوْبِكُمْؕ-بَلْ اَنْتُمْ بَشَرٌ مِّمَّنْ خَلَقَؕ-یَغْفِرُ لِمَنْ یَّشَآءُ وَ یُعَذِّبُ مَنْ یَّشَآءُؕ-وَ لِلّٰهِ مُلْكُ السَّمٰوٰتِ وَ الْاَرْضِ وَ مَا بَیْنَهُمَا٘-وَ اِلَیْهِ الْمَصِیْرُ(۱۸)
0
De joden en de christenen zeggen: "Wij zijn de kinderen Gods en Zijn beminden." Zeg: "Waarom straft Hij jullie dan voor jullie zonden? Maar nee, jullie zijn mensen die behoren tot hen die Hij geschapen heeft! Hij vergeeft aan wie Hij wil en Hij straft wie Hij wil." Van God is de heerschappij over de hemelen en de aarde en wat tussen beide is. Bij Hem is de bestemming.
یٰۤاَهْلَ الْكِتٰبِ قَدْ جَآءَكُمْ رَسُوْلُنَا یُبَیِّنُ لَكُمْ عَلٰى فَتْرَةٍ مِّنَ الرُّسُلِ اَنْ تَقُوْلُوْا مَا جَآءَنَا مِنْۢ بَشِیْرٍ وَّ لَا نَذِیْرٍ٘-فَقَدْ جَآءَكُمْ بَشِیْرٌ وَّ نَذِیْرٌؕ-وَ اللّٰهُ عَلٰى كُلِّ شَیْءٍ قَدِیْرٌ۠(۱۹)
O, gij mensen van het Boek, Onze boodschapper is tot u gekomen na een onderbreking in de reeks van boodschappers, die u klaarheid brengt, opdat gij niet zult zeggen: "Er is geen brenger van een blijde tijding en geen waarschuwer tot ons gekomen." Waarlijk er is een brenger van een blijde boodschap en een waarschuwer tot u gekomen. Allah heeft macht over alle dingen.
Mensen van het boek! Onze gezant is tot jullie gekomen om jullie na een onderbreking in de gezanten duidelijkheid te brengen opdat jullie niet zouden zeggen: "Tot ons is geen verkondiger van goed nieuws, noch een waarschuwer gekomen." Maar er is een verkondiger van goed nieuws en een waarschuwer tot jullie gekomen! God is almachtig.
وَ اِذْ قَالَ مُوْسٰى لِقَوْمِهٖ یٰقَوْمِ اذْكُرُوْا نِعْمَةَ اللّٰهِ عَلَیْكُمْ اِذْ جَعَلَ فِیْكُمْ اَنْۢبِیَآءَ وَ جَعَلَكُمْ مُّلُوْكًا ﳓ وَّ اٰتٰىكُمْ مَّا لَمْ یُؤْتِ اَحَدًا مِّنَ الْعٰلَمِیْنَ(۲۰)
0
En toen Moesa tot zijn volk zei: "Mijn volk! Gedenkt Gods genade aan jullie toen Hij bij jullie profeten aanstelde en jullie tot koningen maakte en jullie gaf wat Hij niemand van de wereldbewoners gegeven had.
یٰقَوْمِ ادْخُلُوا الْاَرْضَ الْمُقَدَّسَةَ الَّتِیْ كَتَبَ اللّٰهُ لَكُمْ وَ لَا تَرْتَدُّوْا عَلٰۤى اَدْبَارِكُمْ فَتَنْقَلِبُوْا خٰسِرِیْنَ(۲۱)
"O, mijn volk, gaat het heilige land binnen dat Allah voor u heeft bestemd en keert het niet de rug toe, anders zult gij verliezers worden."
Mijn volk! Gaat het heilige land binnen dat God jullie voorgeschreven heeft en keert het niet jullie ruggen toe; jullie zullen dan als verliezers omdraaien."
قَالُوْا یٰمُوْسٰۤى اِنَّ فِیْهَا قَوْمًا جَبَّارِیْنَ ﳓ وَ اِنَّا لَنْ نَّدْخُلَهَا حَتّٰى یَخْرُجُوْا مِنْهَاۚ-فَاِنْ یَّخْرُجُوْا مِنْهَا فَاِنَّا دٰخِلُوْنَ(۲۲)
Zij zeiden: "O, Mozes, daarin is een trots en machtig volk en wij zullen er niet binnengaan voordat zij er uit weggaan. En indien zij er uit weggaan, zullen wij het binnentrekken."
Zij zeiden: "O Moesa, daarin zijn reusachtig sterke mensen. Wij zullen er niet binnengaan, zolang zij er niet uitgaan. Als zij er uitgaan, dan gaan wij binnen."
قَالَ رَجُلٰنِ مِنَ الَّذِیْنَ یَخَافُوْنَ اَنْعَمَ اللّٰهُ عَلَیْهِمَا ادْخُلُوْا عَلَیْهِمُ الْبَابَۚ-فَاِذَا دَخَلْتُمُوْهُ فَاِنَّكُمْ غٰلِبُوْنَ ﳛ وَ عَلَى اللّٰهِ فَتَوَكَّلُوْۤا اِنْ كُنْتُمْ مُّؤْمِنِیْنَ(۲۳)
Daarop zeiden twee mannen van degenen die hun Heer vreesden en wie Allah Zijn gunst had bewezen: "Gaat de poort (van de stad) binnen, hen tegemoet - wanneer gij er eenmaal binnen zijt, dan zult gij zeker overwinnaar worden. En stelt uw vertrouwen in Allah, als gij gelovigen zijt."
Twee mannen van hen die godvrezend waren, aan wie God genade geschonken had zeiden: "Gaat, hen tegemoet, door de poort naar binnen. Wanneer jullie haar binnengaan dan overwinnen jullie. Op God moeten jullie je vertrouwen stellen als jullie gelovigen zijn."
قَالُوْا یٰمُوْسٰۤى اِنَّا لَنْ نَّدْخُلَهَاۤ اَبَدًا مَّا دَامُوْا فِیْهَا فَاذْهَبْ اَنْتَ وَ رَبُّكَ فَقَاتِلَاۤ اِنَّا هٰهُنَا قٰعِدُوْنَ(۲۴)
Zij zeiden: "O, Mozes, wij zullen er stellig niet binnengaan zolang zij er in zijn. Gaat gij en uw Heer en strijdt - wij blijven hier zitten."
Zij zeiden: "O Moesa, wij zullen er nooit binnengaan zolang zij erin zijn. Ga jij maar en jouw Heer en strijdt. Wij blijven wel hier."
قَالَ رَبِّ اِنِّیْ لَاۤ اَمْلِكُ اِلَّا نَفْسِیْ وَ اَخِیْ فَافْرُقْ بَیْنَنَا وَ بَیْنَ الْقَوْمِ الْفٰسِقِیْنَ(۲۵)
Hij zeide: "Mijn Heer, ik heb macht over niemand dan over mijzelf en mijn broeder, maak daarom een onderscheid tussen ons en het opstandige volk."
Hij zei: "Mijn Heer, ik heb alleen maar macht over mijzelf en mijn broeder. Zonder ons af van de verdorven mensen."
قَالَ فَاِنَّهَا مُحَرَّمَةٌ عَلَیْهِمْ اَرْبَعِیْنَ سَنَةًۚ-یَتِیْهُوْنَ فِی الْاَرْضِؕ-فَلَا تَاْسَ عَلَى الْقَوْمِ الْفٰسِقِیْنَ۠(۲۶)
Allah zeide: "Voorzeker, dat (land) is voor hen voor veertig jaren verboden; dwalende zullen zij door het land trekken. Bekommer u daarom niet over het ongehoorzame volk."
Hij zei: "Dan is het voor hen verboden, veertig jaar lang, waarin zij op de aarde zullen rondzwerven. Bekommer je maar niet om de verdorven mensen."
وَ اتْلُ عَلَیْهِمْ نَبَاَ ابْنَیْ اٰدَمَ بِالْحَقِّۘ-اِذْ قَرَّبَا قُرْبَانًا فَتُقُبِّلَ مِنْ اَحَدِهِمَا وَ لَمْ یُتَقَبَّلْ مِنَ الْاٰخَرِؕ-قَالَ لَاَقْتُلَنَّكَؕ-قَالَ اِنَّمَا یَتَقَبَّلُ اللّٰهُ مِنَ الْمُتَّقِیْنَ(۲۷)
En vertel naar waarheid het verhaal van de twee zonen van Adam, toen zij een offer brachten en het van ??n hunner werd aangenomen en van de ander niet. De laatstgenoemde zeide: "Ik zal u zeker doden." - De eerste zeide: "Allah neemt alleen iets van de rechtvaardigen aan." -
En lees hun de mededeling over de twee zonen van Adam naar waarheid voor. Toen zij een offer brachten en het van een van beiden werd aangenomen. En het werd van de ander niet aangenomen. Die zei: "Ik sla jou dood!" Hij zei: "God neemt slechts van de godvrezenden aan.
لَىٕنْۢ بَسَطْتَّ اِلَیَّ یَدَكَ لِتَقْتُلَنِیْ مَاۤ اَنَا بِبَاسِطٍ یَّدِیَ اِلَیْكَ لِاَقْتُلَكَۚ-اِنِّیْۤ اَخَافُ اللّٰهَ رَبَّ الْعٰلَمِیْنَ(۲۸)
"Als gij uw hand naar mij uitstrekt om mij te doden, zal ik mijn hand niet naar u uitstrekken, om u te doden. Ik vrees Allah, de Heer der Werelden.
Ook al strek jij je hand naar mij uit om mij te doden, ik zal mijn hand niet naar jou uitstrekken om jou te doden. Ik vrees God, de Heer van de wereldbewoners.
اِنِّیْۤ اُرِیْدُ اَنْ تَبُوْٓءَاۡ بِاِثْمِیْ وَ اِثْمِكَ فَتَكُوْنَ مِنْ اَصْحٰبِ النَّارِۚ-وَ ذٰلِكَ جَزٰٓؤُا الظّٰلِمِیْنَۚ(۲۹)
Ik wens, dat gij zowel met de zonde tegen mij, als met uw zonde terugkeert, zodat gij tot de bewoners van het Vuur zult behoren, dat is de beloning der misdadigers."
Ik wens dat jij de zonde aan mij en jouw zonde over je brengt en dan tot de bewoners van het vuur zult behoren. Dat is de vergelding voor de onrechtplegers."
فَطَوَّعَتْ لَهٗ نَفْسُهٗ قَتْلَ اَخِیْهِ فَقَتَلَهٗ فَاَصْبَحَ مِنَ الْخٰسِرِیْنَ(۳۰)
Maar zijn kwade neiging dreef hem er toe zijn broeder te doden, dus doodde hij hem en werd een der verliezers.
Toen zette hij zich ertoe aan om zijn broer te doden en hij doodde hem en zo ging hij tot de verliezers behoren.
فَبَعَثَ اللّٰهُ غُرَابًا یَّبْحَثُ فِی الْاَرْضِ لِیُرِیَهٗ كَیْفَ یُوَارِیْ سَوْءَةَ اَخِیْهِؕ-قَالَ یٰوَیْلَتٰۤى اَعَجَزْتُ اَنْ اَكُوْنَ مِثْلَ هٰذَا الْغُرَابِ فَاُوَارِیَ سَوْءَةَ اَخِیْۚ-فَاَصْبَحَ مِنَ النّٰدِمِیْنَ(۳۱)ﮊ
Toen zond Allah een raaf, die in de grond krabde, om hem te beduiden, hoe het lijk van zijn broeder te verbergen. Hij zeide: "Ware ik maar de raaf gelijk, zodat ik het lijk van mijn broeder kon verbergen." En toen kreeg hij berouw.
God zond toen een raaf die in de aarde scharrelde om hem te tonen hoe hij het lijk van zijn broer kon bedekken. Hij zei: "Wee mij! Ben ik niet in staat om zoals deze raaf te zijn en het lijk van mijn broer te bedekken?" Zo ging hij behoren tot hen die wroeging hebben.
مِنْ اَجْلِ ذٰلِكَ ﳎ كَتَبْنَا عَلٰى بَنِیْۤ اِسْرَآءِیْلَ اَنَّهٗ مَنْ قَتَلَ نَفْسًۢا بِغَیْرِ نَفْسٍ اَوْ فَسَادٍ فِی الْاَرْضِ فَكَاَنَّمَا قَتَلَ النَّاسَ جَمِیْعًاؕ-وَ مَنْ اَحْیَاهَا فَكَاَنَّمَاۤ اَحْیَا النَّاسَ جَمِیْعًاؕ-وَ لَقَدْ جَآءَتْهُمْ رُسُلُنَا بِالْبَیِّنٰتِ٘-ثُمَّ اِنَّ كَثِیْرًا مِّنْهُمْ بَعْدَ ذٰلِكَ فِی الْاَرْضِ لَمُسْرِفُوْنَ(۳۲)
Deswegen schreven Wij de kinderen Isra?ls voor, dat wie ook een mens doodt, behalve wegens het doden van anderen of het scheppen van wanorde in het land, het ware alsof hij het gehele mensdom had gedood, en voor hem, die iemand het leven schenkt, alsof hij aan het gehele mensdom het leven heeft geschonken. En voorzeker Onze boodschappers kwamen met duidelijke tekenen tot hen en toch - werden daarna -velen hunner op aarde tot over treders.
Derhalve hebben Wij aan de Israëlieten voorgeschreven dat wie iemand doodt, anders dan voor doodslag of wegens verderf zaaien op de aarde, is alsof hij de mensen gezamenlijk heeft gedood en dat wie iemand laat leven is alsof hij de mensen gezamenlijk heeft laten leven. Onze gezanten zijn tot hen met de duidelijke bewijzen gekomen, maar velen van hen waren daarna op de aarde toch onmatig.
اِنَّمَا جَزٰٓؤُا الَّذِیْنَ یُحَارِبُوْنَ اللّٰهَ وَ رَسُوْلَهٗ وَ یَسْعَوْنَ فِی الْاَرْضِ فَسَادًا اَنْ یُّقَتَّلُوْۤا اَوْ یُصَلَّبُوْۤا اَوْ تُقَطَّعَ اَیْدِیْهِمْ وَ اَرْجُلُهُمْ مِّنْ خِلَافٍ اَوْ یُنْفَوْا مِنَ الْاَرْضِؕ-ذٰلِكَ لَهُمْ خِزْیٌ فِی الدُّنْیَا وَ لَهُمْ فِی الْاٰخِرَةِ عَذَابٌ عَظِیْمٌۙ(۳۳)
De vergelding dergenen die oorlog tegen Allah en Zijn boodschappers voeren en er naar streven wanorde in het land te scheppen, is slechts dat zij gedood of gekruisigd worden, of dat hun handen en hun voeten de ene rechts en de andere links, worden afgesneden, of dat zij het land worden uitgezet. Dat zal voor hen een schande in deze wereld zijn en in het Hiernamaals zullen zij een grote straf ontvangen.
De vergelding van hen die tegen God en Zijn gezant oorlog voeren en erop uit trekken om op de aarde verderf te zaaien zal zijn, dat zij ter dood gebracht zullen worden, of gekruisigd, of dat hun handen en hun voeten aan tegenovergestelde kanten worden afgehouwen, of dat zij uit het land verbannen worden. Dat is voor hen een schande in het tegenwoordige leven en in het hiernamaals is er voor hen een geweldige bestraffing.
اِلَّا الَّذِیْنَ تَابُوْا مِنْ قَبْلِ اَنْ تَقْدِرُوْا عَلَیْهِمْۚ-فَاعْلَمُوْۤا اَنَّ اللّٰهَ غَفُوْرٌ رَّحِیْمٌ۠(۳۴)
Dit, met uitzondering van hen die berouw tonen, voordat gij hen in uw macht hebt. Weet derhalve, dat Allah Vergevensgezind, Genadevol is.
Afgezien van hen die berouw tonen voordat jullie hen overmeesteren. Weet dan dat God vergevend en barmhartig is.
یٰۤاَیُّهَا الَّذِیْنَ اٰمَنُوا اتَّقُوا اللّٰهَ وَ ابْتَغُوْۤا اِلَیْهِ الْوَسِیْلَةَ وَ جَاهِدُوْا فِیْ سَبِیْلِهٖ لَعَلَّكُمْ تُفْلِحُوْنَ(۳۵)
O gij die gelooft, vreest Allah en zoekt de weg tot toenadering tot Hem en strijdt voor Zijn zaak, opdat gij moogt slagen.
Jullie die geloven! Vreest God en zoekt naar het middel om nader tot Hem te komen en zet jullie in op Zijn weg. Misschien dat het jullie welgaat.
اِنَّ الَّذِیْنَ كَفَرُوْا لَوْ اَنَّ لَهُمْ مَّا فِی الْاَرْضِ جَمِیْعًا وَّ مِثْلَهٗ مَعَهٗ لِیَفْتَدُوْا بِهٖ مِنْ عَذَابِ یَوْمِ الْقِیٰمَةِ مَا تُقُبِّلَ مِنْهُمْۚ-وَ لَهُمْ عَذَابٌ اَلِیْمٌ(۳۶)
Voorzeker, al hadden de ongelovigen al hetgeen op aarde is en nog eens zoveel, om zich daarmede van de straf op de Dag der Opstanding vrij te kopen, dan zou het van hen toch niet worden aanvaard; er wacht hen een pijnlijke straf.
Ook al hadden zij die ongelovig zijn alles wat er op de aarde is en nog eens evenveel om zich ermee van de straf van de opstandingsdag vrij te kopen, het zou van hen niet worden aangenomen. Voor hen is er een pijnlijke bestraffing.
یُرِیْدُوْنَ اَنْ یَّخْرُجُوْا مِنَ النَّارِ وَ مَا هُمْ بِخٰرِجِیْنَ مِنْهَا٘-وَ لَهُمْ عَذَابٌ مُّقِیْمٌ(۳۷)
Zij zullen uit het vuur willen komen, maar zij zullen er niet kunnen uitgaan en dit zal voor hen een blijvende straf zijn.
Zij zullen uit het vuur wensen te ontkomen, maar zij kunnen er niet uit ontkomen. Voor hen is er een blijvende bestraffing.
وَ السَّارِقُ وَ السَّارِقَةُ فَاقْطَعُوْۤا اَیْدِیَهُمَا جَزَآءًۢ بِمَا كَسَبَا نَكَالًا مِّنَ اللّٰهِؕ-وَ اللّٰهُ عَزِیْزٌ حَكِیْمٌ(۳۸)
En snijdt de dief en de dievegge de hand af, als straf voor wat zij misdeden, een voorbeeldige straf van Allah. Allah is Almachtig, Alwijs.
En de dief en de dievegge, houwt hun de hand af ter vergelding voor wat zij begaan hebben, als een afschrikwekkend voorbeeld van God. God is machtig en wijs.
فَمَنْ تَابَ مِنْۢ بَعْدِ ظُلْمِهٖ وَ اَصْلَحَ فَاِنَّ اللّٰهَ یَتُوْبُ عَلَیْهِؕ-اِنَّ اللّٰهَ غَفُوْرٌ رَّحِیْمٌ(۳۹)
Maar degene, die na zijn overtreding berouw heeft en zich betert - Allah zal Zich gewis in barmhartigheid tot hem wenden; voorwaar, Allah is Vergevensgezind, Genadevol.
Toont echter iemand na zijn misdrijf berouw en betert hij zich, dan zal God zich genadig tot hem wenden. God is vergevend en barmhartig.
اَلَمْ تَعْلَمْ اَنَّ اللّٰهَ لَهٗ مُلْكُ السَّمٰوٰتِ وَ الْاَرْضِؕ-یُعَذِّبُ مَنْ یَّشَآءُ وَ یَغْفِرُ لِمَنْ یَّشَآءُؕ-وَ اللّٰهُ عَلٰى كُلِّ شَیْءٍ قَدِیْرٌ(۴۰)
Weet gij niet, dat het koninkrijk der hemelen en der aarde aan Allah toebehoort? Hij straft, wie Hij wil en Hij vergeeft, wie Hij wil en Allah heeft macht over alle dingen.
Weet jij niet dat God de heerschappij over de hemelen en de aarde heeft? Hij bestraft wie Hij wil en Hij vergeeft aan wie Hij wil. God is almachtig.
- English | Ahmed Ali
- Urdu | Ahmed Raza Khan
- Turkish | Ali-Bulaç
- German | Bubenheim Elyas
- Chinese | Chineese
- Spanish | Cortes
- Dutch | Dutch
- Portuguese | El-Hayek
- English | English
- Urdu | Fateh Muhammad Jalandhry
- French | French
- Hausa | Hausa
- Indonesian | Indonesian-Bahasa
- Italian | Italian
- Korean | Korean
- Malay | Malay
- Russian | Russian
- Tamil | Tamil
- Thai | Thai
- Farsi | مکارم شیرازی
- العربية | التفسير الميسر
- العربية | تفسير الجلالين
- العربية | تفسير السعدي
- العربية | تفسير ابن كثير
- العربية | تفسير الوسيط لطنطاوي
- العربية | تفسير البغوي
- العربية | تفسير القرطبي
- العربية | تفسير الطبري
- English | Arberry
- English | Yusuf Ali
- Dutch | Keyzer
- Dutch | Leemhuis
- Dutch | Siregar
- Urdu | Sirat ul Jinan