READ
Surah Al-Maa'idah
اَلْمَـآئِدَة
120 Ayaat مدنیۃ
وَ لَوْ كَانُوْا یُؤْمِنُوْنَ بِاللّٰهِ وَ النَّبِیِّ وَ مَاۤ اُنْزِلَ اِلَیْهِ مَا اتَّخَذُوْهُمْ اَوْلِیَآءَ وَ لٰكِنَّ كَثِیْرًا مِّنْهُمْ فٰسِقُوْنَ(۸۱)
En indien zij in Allah en deze profeet en hetgeen hem werd geopenbaard hadden geloofd, zouden zij hen niet tot vrienden hebben genomen, doch velen hunner zijn ongehoorzaam.
Maar indien zij in God hadden geloofd, in den profeet en hetgeen hem werd geopenbaard, hadden zij hem niet als vrienden genomen; maar velen hunner zijn boosdoeners.
لَتَجِدَنَّ اَشَدَّ النَّاسِ عَدَاوَةً لِّلَّذِیْنَ اٰمَنُوا الْیَهُوْدَ وَ الَّذِیْنَ اَشْرَكُوْاۚ-وَ لَتَجِدَنَّ اَقْرَبَهُمْ مَّوَدَّةً لِّلَّذِیْنَ اٰمَنُوا الَّذِیْنَ قَالُوْۤا اِنَّا نَصٰرٰىؕ-ذٰلِكَ بِاَنَّ مِنْهُمْ قِسِّیْسِیْنَ وَ رُهْبَانًا وَّ اَنَّهُمْ لَا یَسْتَكْبِرُوْنَ(۸۲)
Waarlijk, gij zult de Joden en de afgodendienaren het meest vijandig jegens de gelovigen vinden. En gij zult degenen die zeggen: "Wij zijn Christenen" het vriendschappelijkst vinden jegens de gelovigen. Dit is, wijl er onder hen geleerden en monniken zijn en wijl zij niet trots zijn.
Gij zult zeker vinden, dat de hevigsten in vijandschap omtrent de ware geloovigen, de Joden en de afgodendienaars zijn, en gij zult zeker vinden, dat zij onder hen, die het meest er toe overhellen, vriendschap met de trouwe geloovigen te sluiten, diegene zijn, welke zeggen: wij zijn Christenen. Dit komt, omdat er priesters en monniken onder hen zijn, en omdat zij niet van hoogmoed vervuld zijn.
وَ اِذَا سَمِعُوْا مَاۤ اُنْزِلَ اِلَى الرَّسُوْلِ تَرٰۤى اَعْیُنَهُمْ تَفِیْضُ مِنَ الدَّمْعِ مِمَّا عَرَفُوْا مِنَ الْحَقِّۚ-یَقُوْلُوْنَ رَبَّنَاۤ اٰمَنَّا فَاكْتُبْنَا مَعَ الشّٰهِدِیْنَ(۸۳)
En indien zij hetgeen deze boodschapper is geopenbaard, horen, ziet gij hun ogen vol tranen vanwege de waarheid welke zij hebben herkend. Zij zeggen: "Onze Heer, wij geloven. Reken ons daarom onder de getuigen."
En wanneer zij, hetgeen den apostel werd nedergezonden, zullen hooren lezen, zult gij hunne oogen zien overstroomen van tranen, door de waarheid die zij zullen ontdekken, zeggende: o Heer! wij gelooven; schrijf ons dus op met hen, die getuigenis afleggen der waarheid van den Koran.
وَ مَا لَنَا لَا نُؤْمِنُ بِاللّٰهِ وَ مَا جَآءَنَا مِنَ الْحَقِّۙ-وَ نَطْمَعُ اَنْ یُّدْخِلَنَا رَبُّنَا مَعَ الْقَوْمِ الصّٰلِحِیْنَ(۸۴)
"En waarom zouden wij niet in Allah en in de waarheid die tot ons is gekomen geloven en begeren dat onze Heer ons onder de rechtvaardige mensen zou rekenen?"
En wat zou ons verhinderen in God te gelooven en de waarheid, die tot ons is gekomen, en ernstig te begeeren, dat God ons met de rechtvaardigen in het paradijs leide?
فَاَثَابَهُمُ اللّٰهُ بِمَا قَالُوْا جَنّٰتٍ تَجْرِیْ مِنْ تَحْتِهَا الْاَنْهٰرُ خٰلِدِیْنَ فِیْهَاؕ-وَ ذٰلِكَ جَزَآءُ الْمُحْسِنِیْنَ(۸۵)
Derhalve beloonde Allah hen voor hetgeen zij zeiden met tuinen, waardoorheen rivieren stromen. Daarin zullen zij vertoeven en dit is de beloning voor hen die goeddoen.
Daarvoor heeft God hen beloond, om hetgeen zij hebben gezegd, met tuinen van rivieren doorsneden; eeuwig zullen zij daarin verblijven; en dat is de belooning voor den rechtvaardige.
وَ الَّذِیْنَ كَفَرُوْا وَ كَذَّبُوْا بِاٰیٰتِنَاۤ اُولٰٓىٕكَ اَصْحٰبُ الْجَحِیْمِ۠(۸۶)
Maar de ongelovigen die Onze tekenen verloochenen zullen de bewoners der hel zijn.
Maar zij die niet gelooven, en onze teekens van valschheid beschuldigen, zij zullen makkers der hel zijn.
یٰۤاَیُّهَا الَّذِیْنَ اٰمَنُوْا لَا تُحَرِّمُوْا طَیِّبٰتِ مَاۤ اَحَلَّ اللّٰهُ لَكُمْ وَ لَا تَعْتَدُوْاؕ-اِنَّ اللّٰهَ لَا یُحِبُّ الْمُعْتَدِیْنَ(۸۷)
O, gij die gelooft, maakt de goede dingen die Allah voor u wettig heeft gemaakt, niet onwettig en overtreedt niet. Waarlijk, Allah heeft de overtreders niet lief.
O ware geloovigen! verbiedt niet de goede dingen, die God u heeft veroorloofd, maar zondigt niet; want God bemint de zondaars niet.
وَ كُلُوْا مِمَّا رَزَقَكُمُ اللّٰهُ حَلٰلًا طَیِّبًا۪-وَّ اتَّقُوا اللّٰهَ الَّذِیْۤ اَنْتُمْ بِهٖ مُؤْمِنُوْنَ(۸۸)
En eet wat goed en geoorloofd is waarvan Allah u heeft voorzien. En vreest Allah in Wie gij gelooft.
Eet hetgeen God u tot voedsel heeft gegeven, hetgeen wettig en goed is, en vreest God, in wien gij gelooft.
لَا یُؤَاخِذُكُمُ اللّٰهُ بِاللَّغْوِ فِیْۤ اَیْمَانِكُمْ وَ لٰكِنْ یُّؤَاخِذُكُمْ بِمَا عَقَّدْتُّمُ الْاَیْمَانَۚ-فَكَفَّارَتُهٗۤ اِطْعَامُ عَشَرَةِ مَسٰكِیْنَ مِنْ اَوْسَطِ مَا تُطْعِمُوْنَ اَهْلِیْكُمْ اَوْ كِسْوَتُهُمْ اَوْ تَحْرِیْرُ رَقَبَةٍؕ-فَمَنْ لَّمْ یَجِدْ فَصِیَامُ ثَلٰثَةِ اَیَّامٍؕ-ذٰلِكَ كَفَّارَةُ اَیْمَانِكُمْ اِذَا حَلَفْتُمْؕ-وَ احْفَظُوْۤا اَیْمَانَكُمْؕ-كَذٰلِكَ یُبَیِّنُ اللّٰهُ لَكُمْ اٰیٰتِهٖ لَعَلَّكُمْ تَشْكُرُوْنَ(۸۹)
Allah zal u niet ter verantwoording roepen voor uw ijdele eden, maar Hij zal u ter verantwoording roepen voor de eden welke gij in ernst aflegt. De boetedoening er voor is: tien armen te spijzigen met het gemiddelde voedsel waarmede gij uw huisgezinnen voedt, of hen te kleden, of het vrijmaken van een slaaf. Maar wie dat niet kan doen zal drie dagen vasten. Dit is de boete voor uw eden, wanneer gij zweert. Maar houdt uw eden. Zo legt Allah u Zijn tekenen uit, opdat gij dankbaar moogt zijn.
God zal u niet straffen voor een onbedacht woord in uwe eeden, maar hij zal u straffen voor hetgeen gij plechtig zweert en schendt. En de boete voor zulk een eed zal zijn, het voeden van tien arme lieden met zulk middelmatig voedsel als dat, waarmede gij uw gezin voedt, of hen te kleeden, of het bevrijden van den nek van een waren geloovige uit de slavernij; maar hij die aan geen dezer drie dingen zal kunnen voldoen, moet drie dagen vasten. Dit is de boete voor uwe geschondene eeden, indien gij onverdacht zweert. Let daarom op uwe eeden. Zoo verklaart God u zijne teekens, opdat gij dankbaar moogt zijn.
یٰۤاَیُّهَا الَّذِیْنَ اٰمَنُوْۤا اِنَّمَا الْخَمْرُ وَ الْمَیْسِرُ وَ الْاَنْصَابُ وَ الْاَزْلَامُ رِجْسٌ مِّنْ عَمَلِ الشَّیْطٰنِ فَاجْتَنِبُوْهُ لَعَلَّكُمْ تُفْلِحُوْنَ(۹۰)
O gij die gelooft, wijn en het hazardspel en afgoden en toverpijlen zijn niet anders dan gruwelen, door Satan gewrocht. Vermijdt ze dus, opdat gij voorspoedig moogt zijn.
O ware geloovigen! waarlijk, wijn en spelen, en beelden en het raadplegen van pijlen zijn een gruwel van satans vinding: mijdt die dus, opdat gij gelukkig moogt zijn.
اِنَّمَا یُرِیْدُ الشَّیْطٰنُ اَنْ یُّوْقِعَ بَیْنَكُمُ الْعَدَاوَةَ وَ الْبَغْضَآءَ فِی الْخَمْرِ وَ الْمَیْسِرِ وَ یَصُدَّكُمْ عَنْ ذِكْرِ اللّٰهِ وَ عَنِ الصَّلٰوةِۚ-فَهَلْ اَنْتُمْ مُّنْتَهُوْنَ(۹۱)
Voorzeker, door middel van wijn en hazardspel, wenst Satan onder u vijandschap en afgunst te zaaien en u af te houden van het gedenken van Allah en van het gebed. Zult gij dan worden weerhouden?
Satan tracht tweedracht en haat onder u te zaaien, door middel van wijn en spelen, en u te verwijderen van de herdenking van God en de geboden. Wilt gij u dus daarvan niet onthouden?
وَ اَطِیْعُوا اللّٰهَ وَ اَطِیْعُوا الرَّسُوْلَ وَ احْذَرُوْاۚ-فَاِنْ تَوَلَّیْتُمْ فَاعْلَمُوْۤا اَنَّمَا عَلٰى رَسُوْلِنَا الْبَلٰغُ الْمُبِیْنُ(۹۲)
En gehoorzaamt Allah en gehoorzaamt de boodschapper en weest op uw hoede. Maar indien gij u afwendt, weet dan, dat op Onze boodschapper slechts het duidelijk verkondigen rust.
Gehoorzaamt God en gehoorzaamt den apostel, en hoedt u; maar indien gij u afwendt, weet dan dat de plicht van onzen apostel alleen bestaat in het openbaar te prediken.
لَیْسَ عَلَى الَّذِیْنَ اٰمَنُوْا وَ عَمِلُوا الصّٰلِحٰتِ جُنَاحٌ فِیْمَا طَعِمُوْۤا اِذَا مَا اتَّقَوْا وَّ اٰمَنُوْا وَ عَمِلُوا الصّٰلِحٰتِ ثُمَّ اتَّقَوْا وَّ اٰمَنُوْا ثُمَّ اتَّقَوْا وَّ اَحْسَنُوْاؕ-وَ اللّٰهُ یُحِبُّ الْمُحْسِنِیْنَ۠(۹۳)
Op de gelovigen die goede werken verrichten zal geen zonde rusten voor hetgeen zij eten mits zij Allah vrezen en geloven en goede werken doen en nogmaals vrezen en geloven en zelfs nogmaals vrezen en goeddoen. En Allah heeft degenen die goeddoen lief.
Zij die gelooven en goede werken doen, zullen niet gezondigd hebben, indien zij van wijn of spel gebruik hebben gemaakt, alvorens wij het verboden, indien zij God vreezen, en gelooven en goede werken verrichten, en voortaan God vreezen, en gelooven en volharden God te vreezen en wel te doen; want God bemint hen die goed doen.
یٰۤاَیُّهَا الَّذِیْنَ اٰمَنُوْا لَیَبْلُوَنَّكُمُ اللّٰهُ بِشَیْءٍ مِّنَ الصَّیْدِ تَنَالُهٗۤ اَیْدِیْكُمْ وَ رِمَاحُكُمْ لِیَعْلَمَ اللّٰهُ مَنْ یَّخَافُهٗ بِالْغَیْبِۚ-فَمَنِ اعْتَدٰى بَعْدَ ذٰلِكَ فَلَهٗ عَذَابٌ اَلِیْمٌ(۹۴)
O, gij gelovigen, voorzeker, Allah zal u beproeven door het wild, hetwelk uw handen of lansen kunnen vangen, opdat Allah degenen zal onderscheiden die Hem in het verborgene vrezen. Derhalve zal voor hen, die na deze (waarschuwing) overtreden, een pijnlijke straf zijn.
O ware geloovigen! God zal u zeker (op den pelgrimstocht) beproeven met wild, dat gij met uwe handen of uwe lansen zult kunnen vangen, opdat God zou kennen, wie hem in het geheim vreest; maar wie daarin zondigt zal een strenge straf ondergaan.
یٰۤاَیُّهَا الَّذِیْنَ اٰمَنُوْا لَا تَقْتُلُوا الصَّیْدَ وَ اَنْتُمْ حُرُمٌؕ-وَ مَنْ قَتَلَهٗ مِنْكُمْ مُّتَعَمِّدًا فَجَزَآءٌ مِّثْلُ مَا قَتَلَ مِنَ النَّعَمِ یَحْكُمُ بِهٖ ذَوَا عَدْلٍ مِّنْكُمْ هَدْیًۢا بٰلِغَ الْكَعْبَةِ اَوْ كَفَّارَةٌ طَعَامُ مَسٰكِیْنَ اَوْ عَدْلُ ذٰلِكَ صِیَامًا لِّیَذُوْقَ وَ بَالَ اَمْرِهٖؕ-عَفَا اللّٰهُ عَمَّا سَلَفَؕ-وَ مَنْ عَادَ فَیَنْتَقِمُ اللّٰهُ مِنْهُؕ-وَ اللّٰهُ عَزِیْزٌ ذُو انْتِقَامٍ(۹۵)
O, gij die gelooft, doodt geen wild, terwijl gij ter bedevaart zijt. En wie onder u het opzettelijk doodt diens vergoeding is een huisdier gelijk aan hetgeen hij heeft gedood - twee rechtvaardige mannen onder u zullen dat beoordelen; - hetwelk als offer naar de Kaba moet worden gebracht; of hij moet als boetedoening (een aantal) arme mensen voeden, of een gelijk aantal dagen vasten, opdat hij het gevolg van zijn daad zal ondergaan. Allah heeft vergeven wat voorbij is, maar wie er in terugvalt, hem zal Allah straffen. Allah is Machtig, de Meester der vergelding.
O ware geloovigen! doodt geen wild, terwijl gij aan den pelgrimstocht deelneemt. Hij onder u, die een dier opzettelijk heeft gedood, zal een gelijk dier moeten teruggeven, als datgene wat hij doodde, in huisdieren, overeenkomstig de beslissing van twee rechtvaardige personen, om als een offer naar den Caaba-tempel te worden gebracht, of ter vergoeding daarvan zal hij armen voeden, of, in plaats daarvan vasten, opdat hij de afschuwelijkheid van zijne daad moge gevoelen. God heeft vergeven wat voorbij is, maar hij die nogmaals zondigt, op dien zal God zich wreken; want God is machtig en in staat tot wraak.
اُحِلَّ لَكُمْ صَیْدُ الْبَحْرِ وَ طَعَامُهٗ مَتَاعًا لَّكُمْ وَ لِلسَّیَّارَةِۚ-وَ حُرِّمَ عَلَیْكُمْ صَیْدُ الْبَرِّ مَا دُمْتُمْ حُرُمًاؕ-وَ اتَّقُوا اللّٰهَ الَّذِیْۤ اِلَیْهِ تُحْشَرُوْنَ(۹۶)
De vangst uit zee en het eten ervan is wettig voor u als voorziening voor u zelf en de reizigers, doch zolang gij ter bedevaart zijt is het wild van het land u verboden. En vreest Allah, tot Wie gij zult worden verzameld.
Het is u geoorloofd, in de zee te visschen en wat gij vangt te eten, als leeftocht voor u en voor hen die reizen, maar het is u niet geoorloofd op het land te jagen, terwijl gij de ceremoniën van den pelgrimstocht vervult. Vreest daarom God; want eens zult gij tot hem verzameld worden.
جَعَلَ اللّٰهُ الْكَعْبَةَ الْبَیْتَ الْحَرَامَ قِیٰمًا لِّلنَّاسِ وَ الشَّهْرَ الْحَرَامَ وَ الْهَدْیَ وَ الْقَلَآىٕدَؕ-ذٰلِكَ لِتَعْلَمُوْۤا اَنَّ اللّٰهَ یَعْلَمُ مَا فِی السَّمٰوٰتِ وَ مَا فِی الْاَرْضِ وَ اَنَّ اللّٰهَ بِكُلِّ شَیْءٍ عَلِیْمٌ(۹۷)
Allah heeft de Kaaba, het onschendbare Huis tot behoud van de mensheid gemaakt, alsook de heilige maand en het offer, en de kamelen met de halsbanden. Dit is, opdat gij zult begrijpen, dat Allah weet, wat in de hemelen en wat op aarde is en dat Allah kennis heeft van alle dingen.
God heeft den Caaba, het heilige huis, als eene inrichting voor den mensch gemaakt, en heeft de heilige maand bevolen, en het offer en de versierselen daaraan te hangen, opdat gij zoudt weten, dat God kent wat in den hemel en op aarde is, en dat God alwetend is.
اِعْلَمُوْۤا اَنَّ اللّٰهَ شَدِیْدُ الْعِقَابِ وَ اَنَّ اللّٰهَ غَفُوْرٌ رَّحِیْمٌؕ(۹۸)
Weet, dat Allah streng is in het straffen en dat Allah (ook) Vergevensgezind, Genadevol is.
Weet, dat God gestreng straft, en dat God ook vergevingsgezind en genadig is.
مَا عَلَى الرَّسُوْلِ اِلَّا الْبَلٰغُؕ-وَ اللّٰهُ یَعْلَمُ مَا تُبْدُوْنَ وَ مَا تَكْتُمُوْنَ(۹۹)
Op de boodschapper rust slechts (de plicht van) het overbrengen (der boodschap). En Allah weet, wat gij openbaart en wat gij verbergt.
De plicht van onzen profeet is alleen om te prediken, en God weet hetgeen gij toont en wat gij verbergt.
قُلْ لَّا یَسْتَوِی الْخَبِیْثُ وَ الطَّیِّبُ وَ لَوْ اَعْجَبَكَ كَثْرَةُ الْخَبِیْثِۚ-فَاتَّقُوا اللّٰهَ یٰۤاُولِی الْاَلْبَابِ لَعَلَّكُمْ تُفْلِحُوْنَ۠(۱۰۰)
Zeg: "De bozen en de goeden zijn niet gelijk, ofschoon de overvloed der bozen u in verwondering brengt. Vreest daarom Allah, o mensen van begrip, opdat gij moogt slagen.
Zeg: kwaad en goed zullen niet gelijk geschat worden, ofschoon de overvloed van kwaad u behaagt. Vreest dus God, gij die verstand hebt, opdat gij gelukkig moogt zijn.
یٰۤاَیُّهَا الَّذِیْنَ اٰمَنُوْا لَا تَسْــٴَـلُوْا عَنْ اَشْیَآءَ اِنْ تُبْدَ لَكُمْ تَسُؤْكُمْۚ-وَ اِنْ تَسْــٴَـلُوْا عَنْهَا حِیْنَ یُنَزَّلُ الْقُرْاٰنُ تُبْدَ لَكُمْؕ-عَفَا اللّٰهُ عَنْهَاؕ-وَ اللّٰهُ غَفُوْرٌ حَلِیْمٌ(۱۰۱)
O, gij die gelooft, vraagt niet naar dingen die u, als zij u zullen worden geopenbaard, zullen mishagen; indien gij er naar vraagt terwijl de Koran wordt nedergezonden, zullen zij u worden onthuld. Allah heeft ze achterwege gelaten. En Allah is Vergevensgezind, Verdraagzaam.
O ware geloovigen! onderzoekt niet zulke dingen, die, als zij u werden verklaard, u smart zouden veroorzaken; maar indien gij daaromtrent ondervraagt op het tijdstip waarop de Koran geheel zal zijn geopenbaard, zullen zij u verklaard worden, God vergeeft uwe nieuwsgierigheid; want God is vergevingsgezind en genadig.
قَدْ سَاَلَهَا قَوْمٌ مِّنْ قَبْلِكُمْ ثُمَّ اَصْبَحُوْا بِهَا كٰفِرِیْنَ(۱۰۲)
V??r u stelde een volk vragen omtrent zo iets - naderhand werden zij er ongelovigen door.
Menschen die vóór u waren, hebben daaromtrent onderzocht, en werden later ongeloovig.
مَا جَعَلَ اللّٰهُ مِنْۢ بَحِیْرَةٍ وَّ لَا سَآىٕبَةٍ وَّ لَا وَصِیْلَةٍ وَّ لَا حَامٍۙ-وَّ لٰكِنَّ الَّذِیْنَ كَفَرُوْا یَفْتَرُوْنَ عَلَى اللّٰهِ الْكَذِبَؕ-وَ اَكْثَرُهُمْ لَا یَعْقِلُوْنَ(۱۰۳)
Allah heeft geen Bahira, Saiba, Wasila of Haam verordend, maar de ongelovigen verzinnen een leugen tegen Allah en de meesten hunner begrijpen dit niet.
God heeft niets voorgeschreven omtrent Bahîra, noch omtrent Sâïba noch nopens Wasîla, noch nopens Hâmi, maar de ongeloovigen hebben een logen betreffende God uitgedacht, en het grootste gedeelte hunner verstaan niet.
وَ اِذَا قِیْلَ لَهُمْ تَعَالَوْا اِلٰى مَاۤ اَنْزَلَ اللّٰهُ وَ اِلَى الرَّسُوْلِ قَالُوْا حَسْبُنَا مَا وَجَدْنَا عَلَیْهِ اٰبَآءَنَاؕ-اَوَ لَوْ كَانَ اٰبَآؤُهُمْ لَا یَعْلَمُوْنَ شَیْــٴًـا وَّ لَا یَهْتَدُوْنَ(۱۰۴)
En wanneer er tot hen wordt gezegd: "Komt tot hetgeen Allah heeft geopenbaard en tot de boodschapper," zeggen zij: "Voor ons is datgene waarin wij onze vaderen zagen geloven, voldoende." Zelfs indien hun vaderen niets wisten en geen leiding hadden?
En toen tot hen gezegd werd: Komt tot hetgeen God heeft geopenbaard en tot den apostel, antwoordden zij: Het geloof dat wij bij onze ouderen vonden, is toereikend voor ons, terwijl hunne vaders niets kenden en niet geleid werden.
یٰۤاَیُّهَا الَّذِیْنَ اٰمَنُوْا عَلَیْكُمْ اَنْفُسَكُمْۚ-لَا یَضُرُّكُمْ مَّنْ ضَلَّ اِذَا اهْتَدَیْتُمْؕ-اِلَى اللّٰهِ مَرْجِعُكُمْ جَمِیْعًا فَیُنَبِّئُكُمْ بِمَا كُنْتُمْ تَعْمَلُوْنَ(۱۰۵)
O, gij die gelooft, past op uzelf. Hij die dwaalt kan u niet schaden wanneer gij juist geleid zijt. Tot Allah zult gij allen terugkeren, dan zal Hij u tonen wat gij gedaan hebt.
O ware geloovigen! neemt uwe zielen in acht. Hij die dwaalt, zal u niet deren; want gij wordt op den rechten weg geleid. Met God zult gij terugkeeren, en hij zal u verhalen wat gij hebt gedaan.
یٰۤاَیُّهَا الَّذِیْنَ اٰمَنُوْا شَهَادَةُ بَیْنِكُمْ اِذَا حَضَرَ اَحَدَكُمُ الْمَوْتُ حِیْنَ الْوَصِیَّةِ اثْنٰنِ ذَوَا عَدْلٍ مِّنْكُمْ اَوْ اٰخَرٰنِ مِنْ غَیْرِكُمْ اِنْ اَنْتُمْ ضَرَبْتُمْ فِی الْاَرْضِ فَاَصَابَتْكُمْ مُّصِیْبَةُ الْمَوْتِؕ-تَحْبِسُوْنَهُمَا مِنْۢ بَعْدِ الصَّلٰوةِ فَیُقْسِمٰنِ بِاللّٰهِ اِنِ ارْتَبْتُمْ لَا نَشْتَرِیْ بِهٖ ثَمَنًا وَّ لَوْ كَانَ ذَا قُرْبٰىۙ-وَ لَا نَكْتُمُ شَهَادَةَۙ-اللّٰهِ اِنَّاۤ اِذًا لَّمِنَ الْاٰثِمِیْنَ(۱۰۶)
0
O ware geloovigen! laat getuigen onder u kiezen, als de dood een uwer nadert, op het oogenblik dat hij testament maakt; neem twee rechtvaardige menschen onder u, of twee anderen van een verschillenden stam, of van een ander geloof dan gij zijt, indien gij reizende op aarde zijt en het doodsgevaar u overvalt. Gij zult hen beiden opsluiten na het namiddaggebed, en zij zullen bij God zweren indien gij aan hen twijfelt, en zij zullen zeggen: Wij verkoopen onze getuigenis niet, voor welken prijs ook; zelfs niet aan iemand, die met ons is verwant, en wij zullen de getuigenis van God niet verbergen; want dan zouden wij zeker tot het getal der zondaren behooren.
فَاِنْ عُثِرَ عَلٰۤى اَنَّهُمَا اسْتَحَقَّاۤ اِثْمًا فَاٰخَرٰنِ یَقُوْمٰنِ مَقَامَهُمَا مِنَ الَّذِیْنَ اسْتَحَقَّ عَلَیْهِمُ الْاَوْلَیٰنِ فَیُقْسِمٰنِ بِاللّٰهِ لَشَهَادَتُنَاۤ اَحَقُّ مِنْ شَهَادَتِهِمَا وَ مَا اعْتَدَیْنَاۤ ﳲ اِنَّاۤ اِذًا لَّمِنَ الظّٰلِمِیْنَ(۱۰۷)
Maar indien ontdekt wordt, dat de twee schuldig zijn aan zonde dan moeten twee anderen hun plaats innemen uit het midden van degenen, tegen wie de twee eersten hebben getuigd; en de laatste twee moeten bij Allah zweren en zeggen: "Waarlijk, ons getuigenis is oprechter dan de getuigenis van hen (de eersten) en wij zijn geen overtreders, want dan zouden wij inderdaad tot de onrechtvaardigen behoren."
Maar indien het blijkt, dat beiden aan oneerlijkheid schuldig zijn geweest, zullen twee anderen in hunne plaats worden gesteld, van degenen die hen van valschheid hebben overtuigd, en wel de twee naasten in den bloede; en zij zullen bij God zweren, zeggende: Waarlijk, onze getuigenis is meer waar dan de getuigenis van deze beide; wij hebben niet pogen te verleiden; want dan zouden wij tot het getal der onrechtvaardigen behooren.
ذٰلِكَ اَدْنٰۤى اَنْ یَّاْتُوْا بِالشَّهَادَةِ عَلٰى وَجْهِهَاۤ اَوْ یَخَافُوْۤا اَنْ تُرَدَّ اَیْمَانٌۢ بَعْدَ اَیْمَانِهِمْؕ-وَ اتَّقُوا اللّٰهَ وَ اسْمَعُوْاؕ-وَ اللّٰهُ لَا یَهْدِی الْقَوْمَ الْفٰسِقِیْنَ۠(۱۰۸)
Dit zal hen eerder getuigenis doen afleggen naar de feiten, of hen doen vrezen, dat andere eden na hun eden zullen worden afgelegd. En vreest Allah en luistert. En Allah leidt het ongehoorzame volk niet.
Dit zal gemakkelijker zijn, dat de menschen eene getuigenis afleggen overeenkomstig hare ware bedoeling, of zij zullen vreezen, dat een andere eed na hunnen eed mocht worden afgelegd. Vreest daarom God en luistert; want God leidt de onrechtvaardigen niet.
یَوْمَ یَجْمَعُ اللّٰهُ الرُّسُلَ فَیَقُوْلُ مَا ذَاۤ اُجِبْتُمْؕ-قَالُوْا لَا عِلْمَ لَنَاؕ-اِنَّكَ اَنْتَ عَلَّامُ الْغُیُوْبِ(۱۰۹)
Gedenkt de dag, waarop Allah de boodschappers zal verzamelen en zeggen: "Hoe werd gij aangenomen?" Zij zullen zeggen: "Wij hebben geen kennis, Gij alleen zijt de Oerkenner van het verborgene."
Op zekeren dag zal God de apostels vereenigen en tot hen zeggen: Welk een antwoord werd u gegeven, toen gij voor het volk hebt gepredikt, naar hetwelk gij werd afgezonden? Zij zullen antwoorden: Wij hebben geene kennis, maar gij kent de geheimen.
اِذْ قَالَ اللّٰهُ یٰعِیْسَى ابْنَ مَرْیَمَ اذْكُرْ نِعْمَتِیْ عَلَیْكَ وَ عَلٰى وَ الِدَتِكَۘ-اِذْ اَیَّدْتُّكَ بِرُوْحِ الْقُدُسِ- تُكَلِّمُ النَّاسَ فِی الْمَهْدِ وَ كَهْلًاۚ-وَ اِذْ عَلَّمْتُكَ الْكِتٰبَ وَ الْحِكْمَةَ وَ التَّوْرٰىةَ وَ الْاِنْجِیْلَۚ-وَ اِذْ تَخْلُقُ مِنَ الطِّیْنِ كَهَیْــٴَـةِ الطَّیْرِ بِاِذْنِیْ فَتَنْفُخُ فِیْهَا فَتَكُوْنُ طَیْرًۢا بِاِذْنِیْ وَ تُبْرِئُ الْاَكْمَهَ وَ الْاَبْرَصَ بِاِذْنِیْۚ-وَ اِذْ تُخْرِ جُ الْمَوْتٰى بِاِذْنِیْۚ-وَ اِذْ كَفَفْتُ بَنِیْۤ اِسْرَآءِیْلَ عَنْكَ اِذْ جِئْتَهُمْ بِالْبَیِّنٰتِ فَقَالَ الَّذِیْنَ كَفَرُوْا مِنْهُمْ اِنْ هٰذَاۤ اِلَّا سِحْرٌ مُّبِیْنٌ(۱۱۰)
Wanneer Allah zal zeggen: "O Jezus, zoon van Maria, gedenk Mijn gunst aan u en uw moeder, toen Ik u met de geest van heiligheid versterkte, dat gij als kind en op middelbare leeftijd tot het volk spraakt en toen Ik u het Boek en de wijsheid en de Torah en het Evangelie onderwees en toen gij door Mijn gebod uit klei de vorm van een vogel maakte, dan er in blies en het een vogel werd door Mijn gebod; en toen gij de blinden en de melaatsen door Mijn gebod hebt genezen en de doden opgewekt; en toen Ik de kinderen Isra?ls er van weerhield, (u te doden), toen gij met duidelijke tekenen tot hen kwaamt en degenen onder hen die verwierpen, zeiden: "Dit is niets, dan klaarblijkelijke tovenarij."
Als God zal zeggen: o Jezus! zoon van Maria: gedenk mijne gunst omtrent u en omtrent uwe moeder, toen ik u sterkte met den heiligen geest, opdat gij tot de menschen in hunne wieg zoudt spreken, en toen gij zijt opgegroeid. En toen ik u de schrift onderwees en wijsheid, en de wet en het evangelie; en toen gij, door mijn verlof, slijk in den vorm van een vogel hebt gebracht, en dat gij er in hebt geblazen en dat het door mijn verlof een vogel werd, en dat gij een blindgeborene en een melaatsche door mijn verlof hebt genezen, en toen gij, door mijn verlof, de dooden hunne graven deedt verlaten, en toen ik de kinderen Israëls terug hield u te dooden, toen gij met duidelijke wonderen tot hen waard gekomen en sommigen van hen, die niet geloofden, zeiden: Dit is slechts tooverij
وَ اِذْ اَوْحَیْتُ اِلَى الْحَوَارِیّٖنَ اَنْ اٰمِنُوْا بِیْ وَ بِرَسُوْلِیْۚ-قَالُوْۤا اٰمَنَّا وَ اشْهَدْ بِاَنَّنَا مُسْلِمُوْنَ(۱۱۱)
"En toen Ik de discipelen bezielde om in Mij en Mijn boodschapper te geloven, zeiden zij: "Wij geloven en getuigt Gij, dat wij ons hebben onderworpen."
En toen ik de apostelen gebood, zeggende: Gelooft in mij en in mijn gezant, antwoordden zij: Wij gelooven, en gij zijt getuige, dat wij Gode zijn onderworpen.
اِذْ قَالَ الْحَوَارِیُّوْنَ یٰعِیْسَى ابْنَ مَرْیَمَ هَلْ یَسْتَطِیْعُ رَبُّكَ اَنْ یُّنَزِّلَ عَلَیْنَا مَآىٕدَةً مِّنَ السَّمَآءِؕ-قَالَ اتَّقُوا اللّٰهَ اِنْ كُنْتُمْ مُّؤْمِنِیْنَ(۱۱۲)
Toen de discipelen zeiden: "O, Jezus, zoon van Maria, is uw Heer bij machte, ons een (met voedsel) gedekte tafel van de hemel neder te zenden?", antwoordde hij: "Vreest Allah, als gij gelovigen zijt."
Gedenk, toen de apostelen zeiden: O, Jezus, zoon van Maria! is uw Heer in staat, ons eene tafel uit den hemel te doen nederdalen? Hij antwoordde: Vreest God, indien gij ware geloovigen zijt.
قَالُوْا نُرِیْدُ اَنْ نَّاْكُلَ مِنْهَا وَ تَطْمَىٕنَّ قُلُوْبُنَا وَ نَعْلَمَ اَنْ قَدْ صَدَقْتَنَا وَ نَكُوْنَ عَلَیْهَا مِنَ الشّٰهِدِیْنَ(۱۱۳)
Zij zeiden: "Wij verlangen zeer, er van te mogen eten zodat ons hart gerustgesteld moge worden en wij mogen weten dat gij de waarheid tot ons hebt gesproken en wij daarvan getuigen mogen zijn."
Zij zeiden: Wij verlangen er van te eten, en dat onze harten voldaan mogen worden, en dat wij mogen weten, of gij ons de waarheid hebt verhaald, en dat wij er getuigen van mogen zijn.
قَالَ عِیْسَى ابْنُ مَرْیَمَ اللّٰهُمَّ رَبَّنَاۤ اَنْزِلْ عَلَیْنَا مَآىٕدَةً مِّنَ السَّمَآءِ تَكُوْنُ لَنَا عِیْدًا لِّاَوَّلِنَا وَ اٰخِرِنَا وَ اٰیَةً مِّنْكَۚ-وَ ارْزُقْنَا وَ اَنْتَ خَیْرُ الرّٰزِقِیْنَ(۱۱۴)
Jezus, de zoon van Maria, zeide: "O Allah, onze Heer, zend ons een (met voedsel) gedekte tafel van de hemel neder, opdat het voor de eersten en de laatsten onzer een feest moge zijn en een teken van U en tot onderhoud van ons, want Gij zijt de Beste der onderhouders."
Jezus de zoon van Maria, zeide: O God, onze Heer! laat eene tafel tot ons uit den hemel nederdalen; dat de dag van hare nederdaling een feestdag voor ons worde: voor den eerste van ons en voor den laatste van ons, en een teeken van u; en voorzie haar van voedsel voor ons; want gij zijt de beste voorziener.
قَالَ اللّٰهُ اِنِّیْ مُنَزِّلُهَا عَلَیْكُمْۚ-فَمَنْ یَّكْفُرْ بَعْدُ مِنْكُمْ فَاِنِّیْۤ اُعَذِّبُهٗ عَذَابًا لَّاۤ اُعَذِّبُهٗۤ اَحَدًا مِّنَ الْعٰلَمِیْنَ۠(۱۱۵)
Allah zeide: "Waarlijk, Ik zal haar (de tafel) tot u nederzenden, maar wie uwer nadien ondankbaar wordt, zal Ik z? straffen als Ik geen ander onder de volkeren gestraft heb."
God zeide: Waarlijk ik zal haar tot u doen nederdalen; maar hij van u, die daarna nog ongeloovig zal zijn, zekerlijk zal ik hem straffen met eene straf, en ik zal de andere schepselen ongestraft laten.
وَ اِذْ قَالَ اللّٰهُ یٰعِیْسَى ابْنَ مَرْیَمَ ءَاَنْتَ قُلْتَ لِلنَّاسِ اتَّخِذُوْنِیْ وَ اُمِّیَ اِلٰهَیْنِ مِنْ دُوْنِ اللّٰهِؕ-قَالَ سُبْحٰنَكَ مَا یَكُوْنُ لِیْۤ اَنْ اَقُوْلَ مَا لَیْسَ لِیْۗ-بِحَقٍّ ﳳ-اِنْ كُنْتُ قُلْتُهٗ فَقَدْ عَلِمْتَهٗؕ-تَعْلَمُ مَا فِیْ نَفْسِیْ وَ لَاۤ اَعْلَمُ مَا فِیْ نَفْسِكَؕ-اِنَّكَ اَنْتَ عَلَّامُ الْغُیُوْبِ(۱۱۶)
0
En als God tot Jezus zal zeggen: O Jezus, zoon van Maria! hebt gij tot de menschen gezegd: Neemt mij en mijne moeder als twee goden naast God? zal hij antwoorden: Geloofd zijt gij: verre zij het het van mij, te zeggen wat niet waar is; indien ik dit had gezegd, zoudt gij het zekerlijk weten; gij weet wat in mij is, maar ik weet niet wat in u is; want gij kent alle geheimen.
مَا قُلْتُ لَهُمْ اِلَّا مَاۤ اَمَرْتَنِیْ بِهٖۤ اَنِ اعْبُدُوا اللّٰهَ رَبِّیْ وَ رَبَّكُمْۚ-وَ كُنْتُ عَلَیْهِمْ شَهِیْدًا مَّا دُمْتُ فِیْهِمْۚ-فَلَمَّا تَوَفَّیْتَنِیْ كُنْتَ اَنْتَ الرَّقِیْبَ عَلَیْهِمْؕ-وَ اَنْتَ عَلٰى كُلِّ شَیْءٍ شَهِیْدٌ(۱۱۷)
Ik zeide niets tot hen, dan hetgeen Gij mij hebt geboden: "Aanbidt Allah, mijn Heer en uw Heer." En ik was getuige van hen, zolang ik in hun midden verbleef, maar nadat Gij mij deedt sterven, waart Gij de Bewaker over hen en Gij zijt Getuige van alle dingen.
Ik heb hun niets gezegd, dan wat gij mij hebt geboden; namelijk: Aanbidt God, mijn Heer, en ùw Heer; en ik was getuige van hunne daden, zoo lang ik onder hen bleef; doch sedert gij mij tot u hebt opgenomen, waart gij hun bewaker; want gij zijt getuige van alle dingen.
اِنْ تُعَذِّبْهُمْ فَاِنَّهُمْ عِبَادُكَۚ-وَ اِنْ تَغْفِرْ لَهُمْ فَاِنَّكَ اَنْتَ الْعَزِیْزُ الْحَكِیْمُ(۱۱۸)
Indien Gij hen straft, zijn zij Uw dienaren en indien Gij hen vergeeft, zijt Gij zeker de Almachtige, de Alwijze.
Indien gij hen straft; gij hebt de macht en zij zijne uwe dienaren, en indien gij hun vergeeft; gij kunt het; want gij zijt machtig en wijs.
قَالَ اللّٰهُ هٰذَا یَوْمُ یَنْفَعُ الصّٰدِقِیْنَ صِدْقُهُمْؕ-لَهُمْ جَنّٰتٌ تَجْرِیْ مِنْ تَحْتِهَا الْاَنْهٰرُ خٰلِدِیْنَ فِیْهَاۤ اَبَدًاؕ-رَضِیَ اللّٰهُ عَنْهُمْ وَ رَضُوْا عَنْهُؕ-ذٰلِكَ الْفَوْزُ الْعَظِیْمُ(۱۱۹)
Allah zal zeggen: "Dit is een dag waarop waarachtigheid de waarachtigen zal baten. Voor hen zijn tuinen, waar doorheen rivieren stromen; zij zullen daarin voor eeuwig vertoeven." Allah heeft behagen in hen en zij hebben behagen in Hem, dit is de grote zegepraal.
God zal zeggen: Deze dag is een dag waarop de rechtvaardigen hunne rechtvaardigheid zullen vermeerderd zien: zij zullen tuinen bezitten met wateren doorsneden; eeuwig zullen zij daarin verblijven. God heeft behagen in hen geschept, en zij hebben behagen in hem geschept. Dit zal een groot geluk zijn.
لِلّٰهِ مُلْكُ السَّمٰوٰتِ وَ الْاَرْضِ وَ مَا فِیْهِنَّؕ-وَ هُوَ عَلٰى كُلِّ شَیْءٍ قَدِیْرٌ۠(۱۲۰)
Aan Allah behoort het koninkrijk der hemelen en der aarde en wat daartussen is en Hij heeft macht over alle dingen.
Gode behoort de heerschappij over hemel en aarde en al wat zij bevatten, en hij is almachtig.
- English | Ahmed Ali
- Urdu | Ahmed Raza Khan
- Turkish | Ali-Bulaç
- German | Bubenheim Elyas
- Chinese | Chineese
- Spanish | Cortes
- Dutch | Dutch
- Portuguese | El-Hayek
- English | English
- Urdu | Fateh Muhammad Jalandhry
- French | French
- Hausa | Hausa
- Indonesian | Indonesian-Bahasa
- Italian | Italian
- Korean | Korean
- Malay | Malay
- Russian | Russian
- Tamil | Tamil
- Thai | Thai
- Farsi | مکارم شیرازی
- العربية | التفسير الميسر
- العربية | تفسير الجلالين
- العربية | تفسير السعدي
- العربية | تفسير ابن كثير
- العربية | تفسير الوسيط لطنطاوي
- العربية | تفسير البغوي
- العربية | تفسير القرطبي
- العربية | تفسير الطبري
- English | Arberry
- English | Yusuf Ali
- Dutch | Keyzer
- Dutch | Leemhuis
- Dutch | Siregar
- Urdu | Sirat ul Jinan