READ
Surah al-Baqarah
اَلْبَقَرَة
286 Ayaat مدنیۃ
وَ لِلْمُطَلَّقٰتِ مَتَاعٌۢ بِالْمَعْرُوْفِؕ-حَقًّا عَلَى الْمُتَّقِیْنَ(۲۴۱)
En er moet voor de gescheiden vrouwen een billijke voorziening zijn, dit is een verplichting voor de godvruchtigen.
En voor de gescheiden vrouwen is er een gift naar redelijkheid, als een plicht voor de Moettaqôen.
كَذٰلِكَ یُبَیِّنُ اللّٰهُ لَكُمْ اٰیٰتِهٖ لَعَلَّكُمْ تَعْقِلُوْنَ۠ (۲۴۲)
Zo zet Allah Zijn geboden uiteen, opdat gij zult begrijpen.
Zo maakt Allah voor jullie zijn Verzen duidelijk hopelijk zullen jullie begrijpen.
اَلَمْ تَرَ اِلَى الَّذِیْنَ خَرَجُوْا مِنْ دِیَارِهِمْ وَ هُمْ اُلُوْفٌ حَذَرَ الْمَوْتِ۪- فَقَالَ لَهُمُ اللّٰهُ مُوْتُوْا۫- ثُمَّ اَحْیَاهُمْؕ-اِنَّ اللّٰهَ لَذُوْ فَضْلٍ عَلَى النَّاسِ وَ لٰكِنَّ اَكْثَرَ النَّاسِ لَا یَشْكُرُوْنَ(۲۴۳)
Weet gij niet van degenen, die uit angst voor de dood hun huizen verlieten - het waren er duizenden. Allah zeide tot hen: "Sterft" en dan schonk Hij hun leven. Voorzeker, Allah is genadig jegens de mensen, maar de meeste mensen zijn ondankbaar.
Heb jij degenen niet gezien die uit hun huizen vluchtten terwijl zij met duizenden waren, uit angst voor de dood? Allah zei toen tot hen: "Sterft!" Daarna bracht Hij hen weer tot leven. Voorwaar, Allah is de Bezitter van Gunsten voor de mensen, maar de meeste mensen zijn niet dankbaar.
وَ قَاتِلُوْا فِیْ سَبِیْلِ اللّٰهِ وَ اعْلَمُوْۤا اَنَّ اللّٰهَ سَمِیْعٌ عَلِیْمٌ(۲۴۴)
Strijdt voor de zaak van Allah en weet, dat Allah Alhorend, Alwetend is.
En strijdt op de Weg van Allah en weet dat Allah Alhorend, Alwetend is.
مَنْ ذَا الَّذِیْ یُقْرِضُ اللّٰهَ قَرْضًا حَسَنًا فَیُضٰعِفَهٗ لَهٗۤ اَضْعَافًا كَثِیْرَةًؕ-وَ اللّٰهُ یَقْبِضُ وَ یَبْصُۜطُ۪-وَ اِلَیْهِ تُرْجَعُوْنَ(۲۴۵)
Wie aan Allah het goede deel afstaat, Hij zal het voor hem vele malen vermenigvuldigen en Allah vermindert en vermeerdert en tot Hem zult gij worden teruggebracht.
Wie is degene die aan Allah een goede lening geeft? Hij zal die vele malen vermenigvuldigen. En Allah beperkt en verruimt (Zijn voorzieningen) en tot Hem worden jullie teruggebracht.
اَلَمْ تَرَ اِلَى الْمَلَاِ مِنْۢ بَنِیْۤ اِسْرَآءِیْلَ مِنْۢ بَعْدِ مُوْسٰىۘ-اِذْ قَالُوْا لِنَبِیٍّ لَّهُمُ ابْعَثْ لَنَا مَلِكًا نُّقَاتِلْ فِیْ سَبِیْلِ اللّٰهِؕ-قَالَ هَلْ عَسَیْتُمْ اِنْ كُتِبَ عَلَیْكُمُ الْقِتَالُ اَلَّا تُقَاتِلُوْاؕ-قَالُوْا وَ مَا لَنَاۤ اَلَّا نُقَاتِلَ فِیْ سَبِیْلِ اللّٰهِ وَ قَدْ اُخْرِجْنَا مِنْ دِیَارِنَا وَ اَبْنَآىٕنَاؕ-فَلَمَّا كُتِبَ عَلَیْهِمُ الْقِتَالُ تَوَلَّوْا اِلَّا قَلِیْلًا مِّنْهُمْؕ-وَ اللّٰهُ عَلِیْمٌۢ بِالظّٰلِمِیْنَ(۲۴۶)
0
Heb jij niet gezien, (hoe het einde was van) de vooraanstaanden van de Kinderen van Israe I na (het heengaan van) Môesa? Toen zij tot een Profeet van hen zeiden: "Wijs voor ons een koning aan, dan zullen wij strijden op de Weg van Allah." Hij zei: "Is het mogelijk dat als jullie de strijd wordt verplicht, jullie niet zullen strijden?" Zij zeiden: "Waarom zouden wij niet op de Weg van Allah strijden, terwijl wij uit onze woonplaatsen zijn verdreven en van onze zonen?" En toen dan hun de strijd werd verplicht, wendden zij zich af, met uitzondering van een klein aantal van hen. En Allah kent de onrechtplegers.
وَ قَالَ لَهُمْ نَبِیُّهُمْ اِنَّ اللّٰهَ قَدْ بَعَثَ لَكُمْ طَالُوْتَ مَلِكًاؕ-قَالُوْۤا اَنّٰى یَكُوْنُ لَهُ الْمُلْكُ عَلَیْنَا وَ نَحْنُ اَحَقُّ بِالْمُلْكِ مِنْهُ وَ لَمْ یُؤْتَ سَعَةً مِّنَ الْمَالِؕ-قَالَ اِنَّ اللّٰهَ اصْطَفٰىهُ عَلَیْكُمْ وَ زَادَهٗ بَسْطَةً فِی الْعِلْمِ وَ الْجِسْمِؕ-وَ اللّٰهُ یُؤْتِیْ مُلْكَهٗ مَنْ یَّشَآءُؕ-وَ اللّٰهُ وَاسِعٌ عَلِیْمٌ(۲۴۷)
En hun profeet zeide tot hen: "Waarlijk, Allah heeft Taloet (Saul) als koning over u aangesteld." Zij zeiden: "Hoe kan hij over ons regeren, terwijl wij meer recht op heerschappij hebben dan hij en hem geen overvloed van rijkdommen is gegeven?" Hij zeide: "Voorzeker, Allah heeft hem boven u gekozen en heeft hem overvloedig toegerust met kennis en kracht." En Allah geeft Zijn heerschappij aan wie Hij wil en Allah is Milddadig, Alwetend.
En hun Profeet zei tot hen: "Voorwaar, Allah heeft voor jullie Thâlôet aangewezen als koning." Zij zeiden: "Hoe kan het zijn dat hem het koningschap over ons gegeven wordt, terwijl wij meer recht hebben op het koningschap dan hij, en hem geen overvloed aan bezittingen is gegeven?"' Hij zei: "Voorwaar, Allah heeft hem boven jullie verkozen en hem rijkelijk voorzien van kennis en lichaamskracht. En Allah geeft het koningschap aan wie Hij wil en Allah is Allesomvattend. Alwetend,
وَ قَالَ لَهُمْ نَبِیُّهُمْ اِنَّ اٰیَةَ مُلْكِهٖۤ اَنْ یَّاْتِیَكُمُ التَّابُوْتُ فِیْهِ سَكِیْنَةٌ مِّنْ رَّبِّكُمْ وَ بَقِیَّةٌ مِّمَّا تَرَكَ اٰلُ مُوْسٰى وَ اٰلُ هٰرُوْنَ تَحْمِلُهُ الْمَلٰٓىٕكَةُؕ-اِنَّ فِیْ ذٰلِكَ لَاٰیَةً لَّكُمْ اِنْ كُنْتُمْ مُّؤْمِنِیْنَ۠(۲۴۸)
En hun profeet zeide tot hen: "Het teken van zijn heerschappij is, dat u een hart zal worden gegeven, waarin de kalmte van uw Heer zal zijn, het beste van de nalatenschap der volgelingen van Mozes en der volgelingen van A?ron, (een hart) door de engelen gebracht. Voorzeker, hierin is voor u een teken, als gij gelovigen zijt."
En hun Profeet zei tot hen: "Voorwaar, een teken van zijn koningschap is dat de Tabôet (ark) tot jullie zal komen waarin geruststelling van jullie Heer is, (en) waarin zich een nalatenschap bevindt van wat is nagelaten door de familie van Môesa en de familie van Hârôen. De Engelen zullen hem (de ark) dragen. Voorwaar, daarin zijn zeker Tekenen voor jullie, als jullie gelovigen zouden zijn.
فَلَمَّا فَصَلَ طَالُوْتُ بِالْجُنُوْدِۙ-قَالَ اِنَّ اللّٰهَ مُبْتَلِیْكُمْ بِنَهَرٍۚ-فَمَنْ شَرِبَ مِنْهُ فَلَیْسَ مِنِّیْۚ-وَ مَنْ لَّمْ یَطْعَمْهُ فَاِنَّهٗ مِنِّیْۤ اِلَّا مَنِ اغْتَرَفَ غُرْفَةًۢ بِیَدِهٖۚ-فَشَرِبُوْا مِنْهُ اِلَّا قَلِیْلًا مِّنْهُمْؕ-فَلَمَّا جَاوَزَهٗ هُوَ وَ الَّذِیْنَ اٰمَنُوْا مَعَهٗۙ-قَالُوْا لَا طَاقَةَ لَنَا الْیَوْمَ بِجَالُوْتَ وَ جُنُوْدِهٖؕ-قَالَ الَّذِیْنَ یَظُنُّوْنَ اَنَّهُمْ مُّلٰقُوا اللّٰهِۙ- كَمْ مِّنْ فِئَةٍ قَلِیْلَةٍ غَلَبَتْ فِئَةً كَثِیْرَةًۢ بِاِذْنِ اللّٰهِؕ-وَ اللّٰهُ مَعَ الصّٰبِرِیْنَ(۲۴۹)
0
En toen Tâlôet met de legers was uitgetrokken, zei hij: "Voorwaar, Allah zal jullie zeker beproeven door middel van een rivier. Wie er dan van drinkt, die is niet een van mij en wie er niet (meer) van proeft, dan een slokje uit zijn hand, die is een van mij." Toen dronken zij ervan, met uitzondering van een klein aantal van hen. Toen hij en degenen die met hem geloofden (de rivier) waren overgestoken, zeiden zij: "Wij hebben vandaag geen kracht om Djâlôet (Goliat) en zijn legers te bevechten." Degenen die overtuigd waren dat zij Allah zeker zullen ontmoeten, zeiden: "Hoeveel kleine troepen hebben niet grote troepen overwonnen, met het verlof van Allah. En Allah is met de geduldigen."
وَ لَمَّا بَرَزُوْا لِجَالُوْتَ وَ جُنُوْدِهٖ قَالُوْا رَبَّنَاۤ اَفْرِغْ عَلَیْنَا صَبْرًا وَّ ثَبِّتْ اَقْدَامَنَا وَ انْصُرْنَا عَلَى الْقَوْمِ الْكٰفِرِیْنَؕ(۲۵۰)
En toen zij uitgingen om Djaloet en zijn strijdkrachten te ontmoeten, zeiden zij: "Onze Heer, stort geduld over ons uit en maak onze voetstappen vast en help ons tegen het ongelovige volk!"
En toen wij optrokken tegen Djâlôet en zijn legers, zeiden zij: "Onze Heer, schenk ons geduld en maak onze voeten standvastig en sta ons bij tegen het ongelovige volk."
فَهَزَمُوْهُمْ بِاِذْنِ اللّٰهِ ﳜ وَ قَتَلَ دَاوٗدُ جَالُوْتَ وَ اٰتٰىهُ اللّٰهُ الْمُلْكَ وَ الْحِكْمَةَ وَ عَلَّمَهٗ مِمَّا یَشَآءُؕ-وَ لَوْ لَا دَفْعُ اللّٰهِ النَّاسَ بَعْضَهُمْ بِبَعْضٍۙ-لَّفَسَدَتِ الْاَرْضُ وَ لٰكِنَّ اللّٰهَ ذُوْ فَضْلٍ عَلَى الْعٰلَمِیْنَ(۲۵۱)
Zo versloegen zij hen door het gebod van Allah en David doodde Djaloet en Allah gaf hem heerschappij en wijsheid en onderwees hem, hetgeen Hij wilde. Had Allah sommige mensen niet door anderen laten terugdrijven, dan zou de aarde verdorven zijn. Maar Allah is genadig jegens de werelden.
Toen versloegen zij hen met het verlof van Allah en Dâwôed doodde Djâlôet en Allah gaf hem het koningschap en de Wijsheid (het Profectsehap) en Hij onderwees hem wat Hij wilde. En als Allah niet een deel van de mensen door een ander (deel) zou verstoten, din zou de aarde ten onder gaan. Maar Allah is de Bezitta van gunsten voor de werelden.
تِلْكَ اٰیٰتُ اللّٰهِ نَتْلُوْهَا عَلَیْكَ بِالْحَقِّؕ-وَ اِنَّكَ لَمِنَ الْمُرْسَلِیْنَ(۲۵۲)
Dit zijn de tekenen van Allah. Wij dragen ze u voor naar waarheid. Voorzeker, gij zijt ??n der boodschappers.
Dit zijn Verzen van Allah die Wij in de Waarneid aan jullie voorlezen, En voorwaar, jij (O Moehammad) behoort tot de Gezondenen.
تِلْكَ الرُّسُلُ فَضَّلْنَا بَعْضَهُمْ عَلٰى بَعْضٍۘ-مِنْهُمْ مَّنْ كَلَّمَ اللّٰهُ وَ رَفَعَ بَعْضَهُمْ دَرَجٰتٍؕ-وَ اٰتَیْنَا عِیْسَى ابْنَ مَرْیَمَ الْبَیِّنٰتِ وَ اَیَّدْنٰهُ بِرُوْحِ الْقُدُسِؕ-وَ لَوْ شَآءَ اللّٰهُ مَا اقْتَتَلَ الَّذِیْنَ مِنْۢ بَعْدِهِمْ مِّنْۢ بَعْدِ مَا جَآءَتْهُمُ الْبَیِّنٰتُ وَ لٰكِنِ اخْتَلَفُوْا فَمِنْهُمْ مَّنْ اٰمَنَ وَ مِنْهُمْ مَّنْ كَفَرَؕ-وَ لَوْ شَآءَ اللّٰهُ مَا اقْتَتَلُوْا۫-وَ لٰكِنَّ اللّٰهَ یَفْعَلُ مَا یُرِیْدُ۠(۲۵۳)
Van deze boodschappers hebbell wij sommigen boven anderen verheven; tot sommigen hunner sprak Allah en sommigen hunner verhief Hij in rang. En Wij gaven Jezus, zoon van Maria duidelijke tekenen en versterkten hem met de geest der heiligheid. En indien Allah wilde, zouden zij, die na hem kwamen, elkander niet hebben bestreden, nadat de duidelijke tekenen tot hen waren gekomen, maar zij twistten, daar sommigen hunner geloofden en anderen verwierpen. En indien Allah wilde, zouden zij elkander niet hebben bestreden, maar Allah doet, wat Hij wil.
Dat zijn de Boodschappers van wie Wij sommigen boven anderen bevoorrecht hebben, onder hen zijn er tot wie Allah gesproken heeft, en onder hen zijn er die Hij (enkele) graden verheven heeft, en Wij hebben aan 'Isa, de zoon van Maryam, duidelijke Tekenen gegeven en Wij hebben hem niet de Heilige Geest (Djibrîl) versterkt. Als Allah het gewild had, hadden degenen na lien niet met elkaar gevochten nadat de duidelijke Tekenen tot hen waren gekomen, maar zij twistten: sommigen geloofden en sommigen van hen waren ongelovig. En als Allah het gewild had, hadden zij niet met elkaar gevochten, maar Allah doet wat Hij wil.
یٰۤاَیُّهَا الَّذِیْنَ اٰمَنُوْۤا اَنْفِقُوْا مِمَّا رَزَقْنٰكُمْ مِّنْ قَبْلِ اَنْ یَّاْتِیَ یَوْمٌ لَّا بَیْعٌ فِیْهِ وَ لَا خُلَّةٌ وَّ لَا شَفَاعَةٌؕ-وَ الْكٰفِرُوْنَ هُمُ الظّٰلِمُوْنَ(۲۵۴)
O, gij die gelooft, geeft van hetgeen Wij u hebben geschonken, voordat de dag komt, waarop noch handel, noch vriendschap, noch voorspraak zal zijn; en de ongelovigen zijn de onrechtvaardigen.
O jullie die geloven: geeft van dat waar Wij jullie mee voorzien hebben, voordat de Dag komt waarop er noch handel, noch voorspraak zal zijn. En de ongelovigen: zij zijn de onrechtvaardigen.
اَللّٰهُ لَاۤ اِلٰهَ اِلَّا هُوَۚ-اَلْحَیُّ الْقَیُّوْمُ ﳛ لَا تَاْخُذُهٗ سِنَةٌ وَّ لَا نَوْمٌؕ-لَهٗ مَا فِی السَّمٰوٰتِ وَ مَا فِی الْاَرْضِؕ-مَنْ ذَا الَّذِیْ یَشْفَعُ عِنْدَهٗۤ اِلَّا بِاِذْنِهٖؕ-یَعْلَمُ مَا بَیْنَ اَیْدِیْهِمْ وَ مَا خَلْفَهُمْۚ-وَ لَا یُحِیْطُوْنَ بِشَیْءٍ مِّنْ عِلْمِهٖۤ اِلَّا بِمَا شَآءَۚ-وَسِعَ كُرْسِیُّهُ السَّمٰوٰتِ وَ الْاَرْضَۚ-وَ لَا یَـُٔوْدُهٗ حِفْظُهُمَاۚ-وَ هُوَ الْعَلِیُّ الْعَظِیْمُ(۲۵۵)
Allah! Er is geen God dan Hij, de Levende, de Zelfbestaande. Sluimer, noch slaap overmant Hem. Al wat in de hemelen en wat op aarde is, behoort Hem. Wie kan bij Hem bemiddelen zonder Zijn verlof? Hij kent hetgeen voor hen is en wat achter hen is en zij kunnen niets van Zijn kennis omvatten, dan wat Hij wil. Zijn troon strekt zich uit over hemelen en aarde en het waken over beide vermoeit Hem niet; Hij is de Verhevene, de Grote.
Allah, er is geen god dan Hij, de Levende, de Zelfstandige, sluimer noch slaap kan Hem treffen, aan Hem behoort toe wat er in de hemelen en wat er op de aarde is. Wie is degene die van voorspraak is bij Hem zonder Zijn verlof? Hij kent wat er voor hen is en wat er achter hen is. En zij kunnen niets van Zijn Kennis omvatten, behalve wat Hij wil. En Zijn Zetel strekt zich uit over de Hemelen en de Aarde en het waken over beide vermoeit Hem niet. En Hij is de Verhevene, de Almachtige.
لَاۤ اِكْرَاهَ فِی الدِّیْنِ ﳜ قَدْ تَّبَیَّنَ الرُّشْدُ مِنَ الْغَیِّۚ-فَمَنْ یَّكْفُرْ بِالطَّاغُوْتِ وَ یُؤْمِنْۢ بِاللّٰهِ فَقَدِ اسْتَمْسَكَ بِالْعُرْوَةِ الْوُثْقٰىۗ-لَا انْفِصَامَ لَهَاؕ-وَ اللّٰهُ سَمِیْعٌ عَلِیْمٌ(۲۵۶)
Er is geen dwang in de godsdienst. Voorzeker, het juiste pad is van dwaling onderscheiden; derhalve, hij die de duivel verloochent en in Allah gelooft, heeft een sterk houvast gegrepen, dat onbreekbaar is. Allah is Alhorend, Alwetend.
Er is geen dwang in de godsdienst. Waarlijk, de rechte leiding is duidelijk onderscheiden van de dwaling, en hij die de Thaghôet verwerpt en in Allah gelooft: hij heeft zeker het stevigste houvast gegrepen, dat niet breken kan. En Allah is Alhorend, Alwetend.
اَللّٰهُ وَلِیُّ الَّذِیْنَ اٰمَنُوْاۙ-یُخْرِجُهُمْ مِّنَ الظُّلُمٰتِ اِلَى النُّوْرِ۬ؕ-وَ الَّذِیْنَ كَفَرُوْۤا اَوْلِیٰٓـٴُـھُمُ الطَّاغُوْتُۙ- یُخْرِجُوْنَهُمْ مِّنَ النُّوْرِ اِلَى الظُّلُمٰتِؕ-اُولٰٓىٕكَ اَصْحٰبُ النَّارِۚ-هُمْ فِیْهَا خٰلِدُوْنَ۠(۲۵۷)
Allah is de Vriend dergenen, die geloven; Hij brengt hen uit de duisternis tot het licht. Maar de vrienden der ongelovigen zijn de duivelen, zij brengen hen uit het licht in de duisternis; dezen zijn de bewoners van het vuur, daarin zullen zij wonen.
Allah is de Helper van degenen die geloven. Hij voert hen van de duisternis naar het licht. En degenen die ongelovig zijn: hun helpers zijn de Thaghôet, zij voeren hen van het licht naar de duisternis. Diegenen zijn de gezellen van de Hel, zij zullen daar eeuwig levenden zijn.
اَلَمْ تَرَ اِلَى الَّذِیْ حَآجَّ اِبْرٰهٖمَ فِیْ رَبِّهٖۤ اَنْ اٰتٰىهُ اللّٰهُ الْمُلْكَۘ-اِذْ قَالَ اِبْرٰهٖمُ رَبِّیَ الَّذِیْ یُحْیٖ وَ یُمِیْتُۙ-قَالَ اَنَا اُحْیٖ وَ اُمِیْتُؕ-قَالَ اِبْرٰهٖمُ فَاِنَّ اللّٰهَ یَاْتِیْ بِالشَّمْسِ مِنَ الْمَشْرِقِ فَاْتِ بِهَا مِنَ الْمَغْرِبِ فَبُهِتَ الَّذِیْ كَفَرَؕ-وَ اللّٰهُ لَا یَهْدِی الْقَوْمَ الظّٰلِمِیْنَۚ(۲۵۸)
Hebt gij niet vernomen van hem, die met Abraham over zijn Heer redetwistte, omdat Allah hem het koninkrijk had gegeven? Toen Abraham zeide: "Mijn Heer is Hij, die het leven geeft en doet sterven", zeide hij: "Ik geef leven en doe sterven." Abraham zeide: "Nu, Allah doet de zon van het Oosten opgaan, doet gij haar van het Westen opgaan." Daarop verstomde de ongelovige in verbazing. En Allah leidt het onrechtvaardige volk niet.
Weet jij niet van degene die met Ibrâhîm over zijn Heer redetwistte, omdat Allah hem het koninkijk had gegeven? Toen Ibrâhîm zei: "Zijn Heer is Degene Die doet leven en doet sterven." Hij zei: "Ik doe leven en sterven." Ibrâhîm zei: "Maar voorwaar, het is Allah Die ervoor zorgt dat de zon in het Oosten opkomt, zorg jij er dan voor dat zij in het Westen opkomt." Toen zweeg degene die ongelovig was van verbazing. En Allah leidt lief onrechtvaardige volk niet.
اَوْ كَالَّذِیْ مَرَّ عَلٰى قَرْیَةٍ وَّ هِیَ خَاوِیَةٌ عَلٰى عُرُوْشِهَاۚ-قَالَ اَنّٰى یُحْیٖ هٰذِهِ اللّٰهُ بَعْدَ مَوْتِهَاۚ-فَاَمَاتَهُ اللّٰهُ مِائَةَ عَامٍ ثُمَّ بَعَثَهٗؕ-قَالَ كَمْ لَبِثْتَؕ-قَالَ لَبِثْتُ یَوْمًا اَوْ بَعْضَ یَوْمٍؕ-قَالَ بَلْ لَّبِثْتَ مِائَةَ عَامٍ فَانْظُرْ اِلٰى طَعَامِكَ وَ شَرَابِكَ لَمْ یَتَسَنَّهْۚ-وَ انْظُرْ اِلٰى حِمَارِكَ وَ لِنَجْعَلَكَ اٰیَةً لِّلنَّاسِ وَ انْظُرْ اِلَى الْعِظَامِ كَیْفَ نُنْشِزُهَا ثُمَّ نَكْسُوْهَا لَحْمًاؕ-فَلَمَّا تَبَیَّنَ لَهٗۙ-قَالَ اَعْلَمُ اَنَّ اللّٰهَ عَلٰى كُلِّ شَیْءٍ قَدِیْرٌ(۲۵۹)
Of, gelijk degene, die langs een stad komende, welke was ingestort, uitriep: "Hoe zal Allah haar doen herleven na haar vernietiging?" Toen deed Allah hem sterven voor honderd jaren; daarna wekte Hij hem op en zeide: "Hoelang zijt gij hier reeds?" Hij antwoordde: "Ik ben een dag, of een gedeelte van een dag gebleven." Hij zeide: "Neen, gij zijt honderd jaren gebleven. Kijk nu naar uw voedsel en uw drank; zij zijn niet bedorven. En kijk naar uw ezel; (dit is) opdat Wij u tot een teken voor de mensen maken. En kijk naar de beenderen, hoe Wij ze in elkaar zetten en ze daarna met vlees bekleden." En toen hem dit duidelijk werd zeide hij: "Ik weet, dat Allah macht heeft over alle dingen."
Of degene die, toen hij langs een dorp kwam dat verlaten was en in ruïnes lag, zei: "Hoe kan Allah het na haar dood weer doen herleven?" Toen deed Allah hem voor honderd jaar dood zijn, en wekte hem weer op. Hij zei: "Hoe lang verbleef jij hier?" Hij zei: "Ik verbleef hier een dag of een gedeelte van een dag." Hij (Allah) zei: "Nee, jij verbleef hier honderd jaar; kijk naar je voedsel en je drank, zij zijn niet bedorven; en kijk naar je ezel, zodat Wij jou tot een Teken voor de mens maken. En kijk naar hoe Wij de beenderen in elkaar zetten en met vlees bedekken." En toen hem dit duidelijk werd, zei hij: "Ik weet dat Allah Almachtig is over alle dingen."
وَ اِذْ قَالَ اِبْرٰهٖمُ رَبِّ اَرِنِیْ كَیْفَ تُحْیِ الْمَوْتٰىؕ-قَالَ اَوَ لَمْ تُؤْمِنْؕ-قَالَ بَلٰى وَ لٰكِنْ لِّیَطْمَىٕنَّ قَلْبِیْؕ-قَالَ فَخُذْ اَرْبَعَةً مِّنَ الطَّیْرِ فَصُرْهُنَّ اِلَیْكَ ثُمَّ اجْعَلْ عَلٰى كُلِّ جَبَلٍ مِّنْهُنَّ جُزْءًا ثُمَّ ادْعُهُنَّ یَاْتِیْنَكَ سَعْیًاؕ-وَ اعْلَمْ اَنَّ اللّٰهَ عَزِیْزٌ حَكِیْمٌ۠(۲۶۰)
En toen Abraham zeide: "Mijn Heer, toon mij, hoe Gij de doden tot leven opwekt." Hij zeide: "Gelooft gij dan niet?" Hij zeide: "Ja, maar opdat mijn hart rustig zij." Hij antwoordde: "Neem vier vogels en maak ze aan u gehecht. Zet dan ieder hunner op een heuvel; roep hen dan; ze zullen haastig tot u komen. En weet, dat Allah Almachtig, Alwijs is.
En toen Ibrâhîm zei: "Mijn Heer, toon mij hoe U de doden doet leven." Hij (Allah) zei: "Geloof jij dan niet?" Hij zei: "Jawel maar opdat mijn hart tot rust komt." Hij (Allah) zei: "Neem dan vier vogels en snijd ze voor je in stukken, leg dan van hen op iedere berg stukken; roep hen dan, zij zullen dan haastig tot je komen, en weet dat Allah Almachtig, Alwijs is."
مَثَلُ الَّذِیْنَ یُنْفِقُوْنَ اَمْوَالَهُمْ فِیْ سَبِیْلِ اللّٰهِ كَمَثَلِ حَبَّةٍ اَنْۢبَتَتْ سَبْعَ سَنَابِلَ فِیْ كُلِّ سُنْۢبُلَةٍ مِّائَةُ حَبَّةٍؕ-وَ اللّٰهُ یُضٰعِفُ لِمَنْ یَّشَآءُؕ-وَ اللّٰهُ وَاسِعٌ عَلِیْمٌ(۲۶۱)
De gelijkenis van degenen, die hun rijkdommen voor de zaak van Allah besteden, is als de gelijkenis van een graankorrel, die zeven aren voortbrengt, in elke aar honderd korrels. Allah vermeerdert voor wie Hij wil; Allah is Alomvattend, Alwetend.
De gelijkenis van degenen die op de Weg van Allah uitgeven is als de gelijkenis van een graankorrel, (die) zeven aren voortbrengt, in iedere aar honderd korrels, en Allah vermenigvuldigt voor wie Hij wil. En Allah is Alomvattend, Alwetend.
اَلَّذِیْنَ یُنْفِقُوْنَ اَمْوَالَهُمْ فِیْ سَبِیْلِ اللّٰهِ ثُمَّ لَا یُتْبِعُوْنَ مَاۤ اَنْفَقُوْا مَنًّا وَّ لَاۤ اَذًىۙ-لَّهُمْ اَجْرُهُمْ عِنْدَ رَبِّهِمْۚ-وَ لَا خَوْفٌ عَلَیْهِمْ وَ لَا هُمْ یَحْزَنُوْنَ(۲۶۲)
Zij, die hun rijkdommen ter wille van Allah besteden, en het besteden niet doen volgen door (anderen) te verwijten of te krenken, voor hen is er beloning bij hun Heer en zij zullen geen vrees hebben, noch zullen zij treuren.
Degenen die hun eigendommen op de Weg van Allah uitgeven en dan bun vrijgevigheid noch met opscheppen, noch met kwetsen laten volgen, voor hen is hun beloning bij him Heer, er is voor hen geen angst en zij zullen niet treuren.
قَوْلٌ مَّعْرُوْفٌ وَّ مَغْفِرَةٌ خَیْرٌ مِّنْ صَدَقَةٍ یَّتْبَعُهَاۤ اَذًىؕ-وَ اللّٰهُ غَنِیٌّ حَلِیْمٌ(۲۶۳)
Een vriendelijk woord en vergiffenis schenken is beter, dan liefdadigheid, gevolgd door krenking. En Allah is Zichzelf genoeg, Verdraagzaam.
(Het uitspreken van,) vriendelijke woorden en vergeving is beter dan een liefdadigheid die door kwetsing gevolgd wordt. En Allah is Behoefteloos, Zachtmoedig.
یٰۤاَیُّهَا الَّذِیْنَ اٰمَنُوْا لَا تُبْطِلُوْا صَدَقٰتِكُمْ بِالْمَنِّ وَ الْاَذٰىۙ-كَالَّذِیْ یُنْفِقُ مَالَهٗ رِئَآءَ النَّاسِ وَ لَا یُؤْمِنُ بِاللّٰهِ وَ الْیَوْمِ الْاٰخِرِؕ-فَمَثَلُهٗ كَمَثَلِ صَفْوَانٍ عَلَیْهِ تُرَابٌ فَاَصَابَهٗ وَابِلٌ فَتَرَكَهٗ صَلْدًاؕ-لَا یَقْدِرُوْنَ عَلٰى شَیْءٍ مِّمَّا كَسَبُوْاؕ-وَ اللّٰهُ لَا یَهْدِی الْقَوْمَ الْكٰفِرِیْنَ(۲۶۴)
O, gij die gelooft, maakt uw aalmoezen niet waardeloos door verwijt of krenking, zoals hij, die zijn rijkdommen weggeeft, om op te vallen bij de mensen en hij gelooft niet in Allah en de laatste dag. Hij is als een gladde rots, die met aarde is bedekt, waarop een stortregen valt, welke haar kaal achterlaat. Zij hebben geen macht over wat zij verdienen. En Allah leidt het ongelovige volk niet.
O jullie die geloven: maakt jullie liefdadigheid noch ongeldig door opscheppen, noch door kwetsen, zoals degene die, van zijn eigendom geeft om op te vallen bij de mensen, en (die) niet in Allah en de Laatste Dag gelooft. En de gelijkenis met hem is als met een gladde rots, bedekt met aarde, waarop zware regen valt die haar kaal achterlaat: zij verdienen niets voor wat zij gedaan hebben. En Allah leidt het ongelovige volk niet.
وَ مَثَلُ الَّذِیْنَ یُنْفِقُوْنَ اَمْوَالَهُمُ ابْتِغَآءَ مَرْضَاتِ اللّٰهِ وَ تَثْبِیْتًا مِّنْ اَنْفُسِهِمْ كَمَثَلِ جَنَّةٍۭ بِرَبْوَةٍ اَصَابَهَا وَابِلٌ فَاٰتَتْ اُكُلَهَا ضِعْفَیْنِۚ-فَاِنْ لَّمْ یُصِبْهَا وَابِلٌ فَطَلٌّؕ-وَ اللّٰهُ بِمَا تَعْمَلُوْنَ بَصِیْرٌ(۲۶۵)
0
En de gelijkenis van degenen die van hun eigendommen besteden omwille van het welbehagen van Allah en de versterking van hun ziel, is als met een tuin op een hoge en vruchtbare plaats waar zware regen op valt en (die) dan dubbel vrucht draagt. En als er geen zware regen valt, dan is lichte dauw (voldoende). En Allah is Alziende ever wat jullie doen.
اَیَوَدُّ اَحَدُكُمْ اَنْ تَكُوْنَ لَهٗ جَنَّةٌ مِّنْ نَّخِیْلٍ وَّ اَعْنَابٍ تَجْرِیْ مِنْ تَحْتِهَا الْاَنْهٰرُۙ-لَهٗ فِیْهَا مِنْ كُلِّ الثَّمَرٰتِۙ- وَ اَصَابَهُ الْكِبَرُ وَ لَهٗ ذُرِّیَّةٌ ضُعَفَآءُﳚ -فَاَصَابَهَاۤ اِعْصَارٌ فِیْهِ نَارٌ فَاحْتَرَقَتْؕ-كَذٰلِكَ یُبَیِّنُ اللّٰهُ لَكُمُ الْاٰیٰتِ لَعَلَّكُمْ تَتَفَكَّرُوْنَ۠(۲۶۶)
Zou iemand uwer wensen dat er voor hem een tuin was met palmbomen en wijnstokken waardoor beken vloeien en waarin voor hem allerlei vruchten groeien, terwijl hij oud is en een zwak nakomelingschap heeft, en dat hem (de tuin) een vurige wervelwind treft en hem verschroeit? Zo zet Allah u Zijn woorden uiteen, op dat gij tot nadenken zult komen.
Wenst een van jullie een tuin met dadelpalmen en druivenranken waar de rivieren onderdoor stromen en waarin alle (soorten) fruit zijn, en de ouderdom treft hem terwijl zijn kinderen nog zwak zijn en zij (de tuin) wordt getroffen door een orkaan met vuur erin, zodat (deze) verbrandt? Zo maakt Allah aan jullie de Tekenen duidelijk. Hopelijk zullen jullie nadenken.
یٰۤاَیُّهَا الَّذِیْنَ اٰمَنُوْۤا اَنْفِقُوْا مِنْ طَیِّبٰتِ مَا كَسَبْتُمْ وَ مِمَّاۤ اَخْرَجْنَا لَكُمْ مِّنَ الْاَرْضِ۪-وَ لَا تَیَمَّمُوا الْخَبِیْثَ مِنْهُ تُنْفِقُوْنَ وَ لَسْتُمْ بِاٰخِذِیْهِ اِلَّاۤ اَنْ تُغْمِضُوْا فِیْهِؕ-وَ اعْلَمُوْۤا اَنَّ اللّٰهَ غَنِیٌّ حَمِیْدٌ(۲۶۷)
O, gij die gelooft, geeft van de goede dingen weg, die gij hebt verdiend en van hetgeen Wij voor u uit de aarde voortbrengen en zoekt niet hetgeen slecht is, om er van weg te geven, wanneer gij het zelf niet zoudt nemen, tenzij oogluikend; en weet, dat Allah Zichzelf-genoeg, Geprezen is.
O jullie die geloven: geeft van de goede dingen die jullie verworven hebben en (van wat) Wij voor jullie uit de aarde hebben voortgebracht en kiest niet van het slechte ervan om te geven, waarvan jullie slechts met gesloten ogen zouden nemen. En weet dat Allah Behoefteloos, Prijzenswaardig is.
اَلشَّیْطٰنُ یَعِدُكُمُ الْفَقْرَ وَ یَاْمُرُكُمْ بِالْفَحْشَآءِۚ-وَ اللّٰهُ یَعِدُكُمْ مَّغْفِرَةً مِّنْهُ وَ فَضْلًاؕ-وَ اللّٰهُ وَاسِعٌ عَلِیْمٌۖۙ(۲۶۸)
Satan dreigt u met armoede en gelast u hetgeen slecht is, terwijl Allah uit Zichzelf u vergiffenis en overvloed belooft; en Allah is Overvloedig-gevend, Alwetend.
De Satan dreigt jullie met armoede en beveelt jullie gierigheid en Allah belooft jullie vergeving van Hem en gunst. En Allah is Alomvattend, Alwetend.
یُّؤْتِی الْحِكْمَةَ مَنْ یَّشَآءُۚ-وَ مَنْ یُّؤْتَ الْحِكْمَةَ فَقَدْ اُوْتِیَ خَیْرًا كَثِیْرًاؕ-وَ مَا یَذَّكَّرُ اِلَّاۤ اُولُوا الْاَلْبَابِ(۲۶۹)
Hij schenkt wijsheid aan wie Hij wil en wie wijsheid is geschonken is inderdaad overvloedig begiftigd en niemand trekt er lering uit, behalve zij, die begrip hebben.
Hij (Allah) geeft de Wijsheid aan wie Hij wijl en wie de Wijsheid geschonken wordt: aan hem wordt inderdaad veel goeds gegeven. En niemand laat zich vermanen dan de bezitters van verstand.
وَ مَاۤ اَنْفَقْتُمْ مِّنْ نَّفَقَةٍ اَوْ نَذَرْتُمْ مِّنْ نَّذْرٍ فَاِنَّ اللّٰهَ یَعْلَمُهٗؕ-وَ مَا لِلظّٰلِمِیْنَ مِنْ اَنْصَارٍ(۲۷۰)
En alles wat gij geeft en elke gelofte, die gij aflegt, voorzeker Allah weet het; er is geen hulp voor de onrechtvaardigen.
En wat jullie ook in liefdadigheid uitgeven en welke eed jullie ook afleggen: voorwaar, Allah weet man en de onrechtplegers hebben geen helpers.
اِنْ تُبْدُوا الصَّدَقٰتِ فَنِعِمَّا هِیَۚ-وَ اِنْ تُخْفُوْهَا وَ تُؤْتُوْهَا الْفُقَرَآءَ فَهُوَ خَیْرٌ لَّكُمْؕ-وَ یُكَفِّرُ عَنْكُمْ مِّنْ سَیِّاٰتِكُمْؕ-وَ اللّٰهُ بِمَا تَعْمَلُوْنَ خَبِیْرٌ(۲۷۱)
Als gij openlijk aalmoezen geeft is het goed, maar als gij dit in stilte doet en aan de armen geeft is het beter voor u en Hij zal de fouten van u wegnemen. En Allah weet, wat gij doet.
Als jullie de liefdadigheid openlijk geven, dan is dat best, en als jullie haar heimelijk aan de armen geven is dat beter voor jullie en het wist jullie zonden uit. En Allah is Alwetend over wat jullie doen.
لَیْسَ عَلَیْكَ هُدٰىهُمْ وَ لٰكِنَّ اللّٰهَ یَهْدِیْ مَنْ یَّشَآءُؕ-وَ مَا تُنْفِقُوْا مِنْ خَیْرٍ فَلِاَنْفُسِكُمْؕ-وَ مَا تُنْفِقُوْنَ اِلَّا ابْتِغَآءَ وَجْهِ اللّٰهِؕ-وَ مَا تُنْفِقُوْا مِنْ خَیْرٍ یُّوَفَّ اِلَیْكُمْ وَ اَنْتُمْ لَا تُظْلَمُوْنَ(۲۷۲)
0
Het is niet aan jou hen te leiden, maar Allah leidt wie Hij wil, en wat jullie aan goeds geven is voor jullie zelf. En jullie geven slechts liefdadigheid omwille van het welbehagen van Allah. En wat jullie ook van het goede geven zal jullie beloond worden en jullie zullen niet onrechtvaardig behandelt worden.
لِلْفُقَرَآءِ الَّذِیْنَ اُحْصِرُوْا فِیْ سَبِیْلِ اللّٰهِ لَا یَسْتَطِیْعُوْنَ ضَرْبًا فِی الْاَرْضِ٘-یَحْسَبُهُمُ الْجَاهِلُ اَغْنِیَآءَ مِنَ التَّعَفُّفِۚ-تَعْرِفُهُمْ بِسِیْمٰىهُمْۚ-لَا یَسْــٴَـلُوْنَ النَّاسَ اِلْحَافًاؕ-وَ مَا تُنْفِقُوْا مِنْ خَیْرٍ فَاِنَّ اللّٰهَ بِهٖ عَلِیْمٌ۠(۲۷۳)
(Aalmoezen zijn) voor de armen, die gebonden zijn (door hun dienst) aan Allah, en in het land niet kunnen rondtrekken. De onwetende beschouwt hen als rijken wegens hun hescheidenheid. Gij zult hen aan hun tekenen herkennen, daar zij niet op een opdringerige wijze bij de mensen vragen. En welke rijkdommen gij ook besteedt, voorzeker, Allah weet het goed.
(De liefdadigheid is) voor de armen die, op de Weg van Allah, weerhouden zijn (te werken), zij zijn niet in staat op deze aarde te reizen (om te werken). Door hun bescheidenheid vermoedt de onwetende dat zij rijk zijn, je herkent hen aan hun tekens: zij vragen niet van de mensen op opdringerige wijze. En wat jullie ook van het goede uitgeven, voorwaar, Allah weet ervan.
اَلَّذِیْنَ یُنْفِقُوْنَ اَمْوَالَهُمْ بِالَّیْلِ وَ النَّهَارِ سِرًّا وَّ عَلَانِیَةً فَلَهُمْ اَجْرُهُمْ عِنْدَ رَبِّهِمْۚ-وَ لَا خَوْفٌ عَلَیْهِمْ وَ لَا هُمْ یَحْزَنُوْنَ(ؔ۲۷۴)
Zij, die hun rijkdommen nacht en dag, heimelijk of openlijk weggeven, ontvangen hun beloning van hun Heer; zij zullen niet vrezen, noch zullen zij treuren.
En degenen die 's nachts en overdag van hun eigendommen uitgeven, heimlijk en openlijk, voor hen is hun beloning bij hun Heer, en voor hen zal er geen vrees zijn en zij zullen treuren.
اَلَّذِیْنَ یَاْكُلُوْنَ الرِّبٰوا لَا یَقُوْمُوْنَ اِلَّا كَمَا یَقُوْمُ الَّذِیْ یَتَخَبَّطُهُ الشَّیْطٰنُ مِنَ الْمَسِّؕ-ذٰلِكَ بِاَنَّهُمْ قَالُوْۤا اِنَّمَا الْبَیْعُ مِثْلُ الرِّبٰواۘ-وَ اَحَلَّ اللّٰهُ الْبَیْعَ وَ حَرَّمَ الرِّبٰواؕ-فَمَنْ جَآءَهٗ مَوْعِظَةٌ مِّنْ رَّبِّهٖ فَانْتَهٰى فَلَهٗ مَا سَلَفَؕ-وَ اَمْرُهٗۤ اِلَى اللّٰهِؕ-وَ مَنْ عَادَ فَاُولٰٓىٕكَ اَصْحٰبُ النَّارِۚ-هُمْ فِیْهَا خٰلِدُوْنَ(۲۷۵)
Degenen, die woekerwinst maken, verrijzen zoals iemand, die door Satan met krankzinnigheid is geslagen. Dat komt, omdat zij zeggen: "Handel is gelijk aan rente", terwijl Allah de heeft wettig en de rente onwettig heeft verklaard. Die daarom een vermaning van zijn Heer krijgt en er mee ophoudt, hem zal toebehoren, hetgeen hij vroeger heeft ontvangen en zijn zaak is bij Allah. En zij, die terugvallen, zij zijn de mensen van het Vuur, daarin zullen zij vertoeven.
Degenen die van de rente eten zullen niet anders opstaan als degene die opstaat en door de Satan tot bezetenheid is geslagen. Dat is omdat zij zeggen: "De handel is te vergelijken met rente." Maar Allah heeft de handel toegestaan en de rente verboden. En wie nad it de vermaning van zijn Heer tot hem is gekomen stopt: voor hem is wat hij al heeft, zijn zaak is aan Allah, maar wie het herhaalt: zij zijn de bewoners van de Hel, zij zijn daarin eeuwig levenden.
یَمْحَقُ اللّٰهُ الرِّبٰوا وَ یُرْبِی الصَّدَقٰتِؕ-وَ اللّٰهُ لَا یُحِبُّ كُلَّ كَفَّارٍ اَثِیْمٍ(۲۷۶)
Allah schaft de rente af en doet de weldadigheid toenemen. En Allah heeft niet lief alle ondankbaren en zondaren.
Allah zal de rente al zijn zegeningen ontnemen en Hij zal (de zegeningen) an de liefdadigheid vermeerderen en Hij houdt van geen enkele ondankbare zondaar.
اِنَّ الَّذِیْنَ اٰمَنُوْا وَ عَمِلُوا الصّٰلِحٰتِ وَ اَقَامُوا الصَّلٰوةَ وَ اٰتَوُا الزَّكٰوةَ لَهُمْ اَجْرُهُمْ عِنْدَ رَبِّهِمْۚ-وَ لَا خَوْفٌ عَلَیْهِمْ وَ لَا هُمْ یَحْزَنُوْنَ(۲۷۷)
Voorzeker, zij die geloven en goede daden doen en het gebed houden en de Zakaat betalen, hun beloning is bij hun Heer en voor hen is geen vrees, noch zullen zij treuren.
Voorwaar, degenen die geloven en goede daden verrichten en de shalât onderhouden en de zakât geven, voor hen zal de beloning bij hun Heer zijn. En zij zullen niet angstig zijn en zij zullen niet treuren.
یٰۤاَیُّهَا الَّذِیْنَ اٰمَنُوا اتَّقُوا اللّٰهَ وَ ذَرُوْا مَا بَقِیَ مِنَ الرِّبٰۤوا اِنْ كُنْتُمْ مُّؤْمِنِیْنَ(۲۷۸)
O, gij die gelooft, vreest Allah en doet afstand van de rest van de rente, als gij gelovigen zijt.
O jullie die geloven, vreest Allah en geeft op wat er van (vragen) van rente overblijft, als jullie gelovigen zijn.
فَاِنْ لَّمْ تَفْعَلُوْا فَاْذَنُوْا بِحَرْبٍ مِّنَ اللّٰهِ وَ رَسُوْلِهٖۚ-وَ اِنْ تُبْتُمْ فَلَكُمْ رُءُوْسُ اَمْوَالِكُمْۚ-لَا تَظْلِمُوْنَ وَ لَا تُظْلَمُوْنَ(۲۷۹)
Maar indien gij dit niet doet, bereidt u dan ten oorlog met Allah en Zijn boodschapper; indien gij berouw hebt is voor u het oorspronkelijke kapitaal: zo zult gij geen onrecht doen, noch zal u onrecht worden aangedaan.
En wanneer jullie (dit) niet doen: weest op de hoogte van de oorlog van Allah en Zijn Boodschapper. Maar als jullie berouwvol zijn: dan blijft het oorspronkelijke bezit voor jullie. Jullie plegen (dan) geen onrechtvaardigheid en jullie worden niet onrechtvaardig behandeld.
وَ اِنْ كَانَ ذُوْ عُسْرَةٍ فَنَظِرَةٌ اِلٰى مَیْسَرَةٍؕ-وَ اَنْ تَصَدَّقُوْا خَیْرٌ لَّكُمْ اِنْ كُنْتُمْ تَعْلَمُوْنَ(۲۸۰)
En indien iemand in verlegenheid is, laat er dan uitstel zijn tot het hem past. En wanneer gij kwijtscheldt is het beter voor u; wist gij het slechts.
En wanneer degene die schuldig is in moeilijkheden verkeert, geeft dan uitsel tot een makkelijker tijd (voor hem), en wanneer jullie het (verschuldigde) als liefdadigheid beschouwen is dat beter voor jullie, als jullie het weten.
- English | Ahmed Ali
- Urdu | Ahmed Raza Khan
- Turkish | Ali-Bulaç
- German | Bubenheim Elyas
- Chinese | Chineese
- Spanish | Cortes
- Dutch | Dutch
- Portuguese | El-Hayek
- English | English
- Urdu | Fateh Muhammad Jalandhry
- French | French
- Hausa | Hausa
- Indonesian | Indonesian-Bahasa
- Italian | Italian
- Korean | Korean
- Malay | Malay
- Russian | Russian
- Tamil | Tamil
- Thai | Thai
- Farsi | مکارم شیرازی
- العربية | التفسير الميسر
- العربية | تفسير الجلالين
- العربية | تفسير السعدي
- العربية | تفسير ابن كثير
- العربية | تفسير الوسيط لطنطاوي
- العربية | تفسير البغوي
- العربية | تفسير القرطبي
- العربية | تفسير الطبري
- English | Arberry
- English | Yusuf Ali
- Dutch | Keyzer
- Dutch | Leemhuis
- Dutch | Siregar
- Urdu | Sirat ul Jinan