READ
Surah Al-Aa'raaf
اَلْاَعْرَاف
206 Ayaat مکیۃ
قَالُوْۤا اٰمَنَّا بِرَبِّ الْعٰلَمِیْنَۙ(۱۲۱)
En zeiden: "Wij geloven in de Heer der Werelden."
Zij zeiden: "Wij geloven in de Heer der Werelden.
قَالَ فِرْعَوْنُ اٰمَنْتُمْ بِهٖ قَبْلَ اَنْ اٰذَنَ لَكُمْۚ-اِنَّ هٰذَا لَمَكْرٌ مَّكَرْتُمُوْهُ فِی الْمَدِیْنَةِ لِتُخْرِجُوْا مِنْهَاۤ اَهْلَهَاۚ-فَسَوْفَ تَعْلَمُوْنَ(۱۲۳)
Pharao zeide: "Hebt gij v??r ik het u toestond in Hem geloofd? Dit is voorzeker een complot dat gij in de stad hebt gesmeed, opdat gij haar bewoners er uit moogt verdrijven maar gij zult het weldra te weten komen."
Fir'aun zei: "Geloven jullie hem vóór dat ik jullie toestemming heb gegeven? Voorwaar, dit is zeker een list die jullie beraamd hebben in de stad om de inwoners ervan te verdrijven. Maar straks zullen jullie weten (wat de gevolgen van jullie daden zijn).
لَاُقَطِّعَنَّ اَیْدِیَكُمْ وَ اَرْجُلَكُمْ مِّنْ خِلَافٍ ثُمَّ لَاُصَلِّبَنَّكُمْ اَجْمَعِیْنَ(۱۲۴)
"Ik zal gewis uw handen en uw voeten aan tegengestelde zijden (rechts en links) doen afsnijden. Dan zal ik u allen tezamen laten kruisigen."
Ik zal zeker jullie handen en voeten kruiselings afhouwen en vervolgens zal ik jullie zeker allen kruisigen."
قَالُوْۤا اِنَّاۤ اِلٰى رَبِّنَا مُنْقَلِبُوْنَۚ(۱۲۵)
Zij antwoordden: "Wij zullen voorzeker naar onze Heer terugkeren."
Zij (de voormalige tovenaars) zelden: "Voorwaar, tot onze Heer keren wij terug.
وَ مَا تَنْقِمُ مِنَّاۤ اِلَّاۤ اَنْ اٰمَنَّا بِاٰیٰتِ رَبِّنَا لَمَّا جَآءَتْنَاؕ-رَبَّنَاۤ اَفْرِغْ عَلَیْنَا صَبْرًا وَّ تَوَفَّنَا مُسْلِمِیْنَ۠(۱۲۶)
En gij neemt alleen wraak op ons omdat wij in de tekenen van onze Heer hebben geloofd toen zij ons getoond werden. Onze Heer, stort standvastigheid over ons uit en doe ons sterven terwijl wij Moslims zijn."
En jij neemt slechts wraak op ons, omdat wij in de Tekenen van onze Heer geloofden toen deze tot ons kwamen. Onze Heer, schenk ons geduld en doe ons sterven als mensen die zich (aan U) hebben overgegeven."
وَ قَالَ الْمَلَاُ مِنْ قَوْمِ فِرْعَوْنَ اَتَذَرُ مُوْسٰى وَ قَوْمَهٗ لِیُفْسِدُوْا فِی الْاَرْضِ وَ یَذَرَكَ وَ اٰلِهَتَكَؕ-قَالَ سَنُقَتِّلُ اَبْنَآءَهُمْ وَ نَسْتَحْیٖ نِسَآءَهُمْۚ-وَ اِنَّا فَوْقَهُمْ قٰهِرُوْنَ(۱۲۷)
En de leiders van het volk van Pharao zeiden: "Wilt gij Mozes en zijn volk in het land wanorde laten scheppen en u en uw goden laten verzaken?" Hij antwoordde: "Wij zullen hun zonen doden en hun vrouwen sparen. Zeker wij hebben macht over hen."
En de vooraanstaanden van het volk van Fir'aun zeiden: "Laat u Môesa en zijn volk verderf op aarde zaaien en u en uw goden verlaten?" Hij zei: "Wij zullen hun zonen doden en hun dochters in leven laten: en voorwaar, wij zijn oppermachtig over hen."
قَالَ مُوْسٰى لِقَوْمِهِ اسْتَعِیْنُوْا بِاللّٰهِ وَ اصْبِرُوْاۚ-اِنَّ الْاَرْضَ لِلّٰهِ ﳜ یُوْرِثُهَا مَنْ یَّشَآءُ مِنْ عِبَادِهٖؕ-وَ الْعَاقِبَةُ لِلْمُتَّقِیْنَ(۱۲۸)
Mozes zeide tot zijn volk: "Zoekt de hulp van Allah en weest geduldig. Voorzeker, de aarde behoort aan Allah. Hij geeft haar als erfdeel aan wie Zijner dienaren Hij wil en de uiteindelijke overwinning is voor de godvrezenden.
Môesa zei tot zijn volk: "Smeekt Allah om hulp en weest geduldig. Voorwaar, de aarde behoort aan Allah, Hij doet haar erven aan wie Hij wil van zijn dienaren. En de (goede) einde behoort aan de Moettaqôen.
قَالُوْۤا اُوْذِیْنَا مِنْ قَبْلِ اَنْ تَاْتِیَنَا وَ مِنْۢ بَعْدِ مَا جِئْتَنَاؕ-قَالَ عَسٰى رَبُّكُمْ اَنْ یُّهْلِكَ عَدُوَّكُمْ وَ یَسْتَخْلِفَكُمْ فِی الْاَرْضِ فَیَنْظُرَ كَیْفَ تَعْمَلُوْنَ۠(۱۲۹)
Zij antwoordden: "Wij werden vervolgd, voordat gij tot ons kwaamt en nadat gij tot ons zijt gekomen." Hij (Mozes) zeide: "Waarschijnlijk gaat uw Heer uw vijand vernietigen en u tot stedehouders in het land maken, dan zal Hij zien hoe gij handelt."
Zij zeiden: "Wij werden gekweld vóór dat jij (Môesa) tot ons kwam en nadat jij tot ons bent gekomen." Hij zei: "Hopelijk zal jullie Heer jullie vijanden vernietigen en jullie als opvolgers aanstellen op de aarde, opdat Hij zal aanschouwen hoe jullie handelen."
وَ لَقَدْ اَخَذْنَاۤ اٰلَ فِرْعَوْنَ بِالسِّنِیْنَ وَ نَقْصٍ مِّنَ الثَّمَرٰتِ لَعَلَّهُمْ یَذَّكَّرُوْنَ(۱۳۰)
En Wij straften het volk van Pharao door droogte en met schaarste van vruchten, opdat zij er lering uit mochten trekken.
En voorzeker grepen Wij het volk van Fir'aun met jaren (van hongersnood) en tekorten aan oogstopbrengsten. Hopelijk zullen zij zich laten vermanen.
فَاِذَا جَآءَتْهُمُ الْحَسَنَةُ قَالُوْا لَنَا هٰذِهٖۚ-وَ اِنْ تُصِبْهُمْ سَیِّئَةٌ یَّطَّیَّرُوْا بِمُوْسٰى وَ مَنْ مَّعَهٗؕ-اَلَاۤ اِنَّمَا طٰٓىٕرُهُمْ عِنْدَ اللّٰهِ وَ لٰكِنَّ اَكْثَرَهُمْ لَا یَعْلَمُوْنَ(۱۳۱)
Wanneer er goeds tot hen kwam zeiden zij: "Dit komt ons toe." En als hen kwaad overkwam, schreven zij de tegenspoed toe aan Mozes en zijn metgezellen. Let op! Hun tegenspoed was eveneens van Allah. Maar de meesten hunner weten het niet.
En wanneer dan het goede tot Hen kwam, zeiden zij: "Voor ons is dat (vanwege onze inspaningen)," maar wanneer het slechte hen treft, dan wijzen zij Môesa en degenen met hem aan als brengers van het noodlot. Wet: hun noodlot is slechts bij Allah, maar de meesten van hen weten het niet.
وَ قَالُوْا مَهْمَا تَاْتِنَا بِهٖ مِنْ اٰیَةٍ لِّتَسْحَرَنَا بِهَاۙ-فَمَا نَحْنُ لَكَ بِمُؤْمِنِیْنَ(۱۳۲)
En zij zeiden (tot Mozes): "Welk teken gij ons ook moogt brengen om er ons mede te betoveren, wij zullen stellig niet in u geloven."
Zij zeiden: "Met wat voor Tekenen jij ook tot ons komt om ons daarmee te betoveren, wij zullen daardoor niet in jou zeloven."
فَاَرْسَلْنَا عَلَیْهِمُ الطُّوْفَانَ وَ الْجَرَادَ وَ الْقُمَّلَ وَ الضَّفَادِعَ وَ الدَّمَ اٰیٰتٍ مُّفَصَّلٰتٍ- فَاسْتَكْبَرُوْا وَ كَانُوْا قَوْمًا مُّجْرِمِیْنَ(۱۳۳)
Toen zonden Wij de storm en de sprinkhanen en de luizen en de kikvorsen en bloed over hen - als duidelijke tekenen, doch zij gedroegen zich hoogmoedig en waren een schuldig volk.
Daarop zonden Wij tot hen de overstroming, en sprinkhanen, en luizen, en kikkers en bloed, als duidelijke Tekenen, maar zij toonden zich hoogmoedig en zij waren een misdadig volk.
وَ لَمَّا وَقَعَ عَلَیْهِمُ الرِّجْزُ قَالُوْا یٰمُوْسَى ادْعُ لَنَا رَبَّكَ بِمَا عَهِدَ عِنْدَكَۚ-لَىٕنْ كَشَفْتَ عَنَّا الرِّجْزَ لَنُؤْمِنَنَّ لَكَ وَ لَنُرْسِلَنَّ مَعَكَ بَنِیْۤ اِسْرَآءِیْلَۚ(۱۳۴)
En toen de straf op hen viel, zeiden zij: "O, Mozes, bid voor ons tot uw Heer, zoals Hij u heeft beloofd. Als gij de plaag van ons verwijdert, zullen wij u zeker geloven en wij zullen de kinderen Isra?ls voorzeker met u laten gaan.
En toen de plaag ben overviel, zeiden zij: "O Môesa, roep jou Heer aan krachtens het verbond dat jij met Hem hebt. Als jij de plaag van ons wegneemt, dan zullen wij zeker in jou geloven en dan zullen wij de Kinderen van Israël zeker met jou sturen."
فَلَمَّا كَشَفْنَا عَنْهُمُ الرِّجْزَ اِلٰۤى اَجَلٍ هُمْ بٰلِغُوْهُ اِذَا هُمْ یَنْكُثُوْنَ(۱۳۵)
Maar toen Wij de straf van hen verwijderden voor een bepaalde termijn, die zij moesten voleindigen, ziet, toen braken zij (hun beloften.)
En toen Wij de plaag van hen hadden weggenomen, voor een vastgestelde termijn die zij bereikten, toen breken zij hun woord.
فَانْتَقَمْنَا مِنْهُمْ فَاَغْرَقْنٰهُمْ فِی الْیَمِّ بِاَنَّهُمْ كَذَّبُوْا بِاٰیٰتِنَا وَ كَانُوْا عَنْهَا غٰفِلِیْنَ(۱۳۶)
Wij straften hen derhalve en verdronken hen in zee, omdat zij Onze tekenen verloochenden en er geen acht op sloegen.
Wij vergolden hun toen doordat Wij hen verdronken in de zee omdat zij Onze Tekenen loochenden en zij ze niet in acht plachten te nemen.
وَ اَوْرَثْنَا الْقَوْمَ الَّذِیْنَ كَانُوْا یُسْتَضْعَفُوْنَ مَشَارِقَ الْاَرْضِ وَ مَغَارِبَهَا الَّتِیْ بٰرَكْنَا فِیْهَاؕ-وَ تَمَّتْ كَلِمَتُ رَبِّكَ الْحُسْنٰى عَلٰى بَنِیْۤ اِسْرَآءِیْلَ ﳔ بِمَا صَبَرُوْاؕ-وَ دَمَّرْنَا مَا كَانَ یَصْنَعُ فِرْعَوْنُ وَ قَوْمُهٗ وَ مَا كَانُوْا یَعْرِشُوْنَ(۱۳۷)
En Wij deden de mensen die voor zwak werden gehouden de oostelijke en westelijke gedeelten van het land, welke Wij zegenden, erven. En het genadevolle woord van uw Heer werd voor de kinderen Isra?ls vervuld omdat zij geduldig waren geweest; en Wij vernietigden al hetgeen Pharao en zijn volk hadden gebouwd en al hetgeen zij hadden opgericht.
En aan het volk dat onderdrukt was geweest, deden Wij gebieden ten Oosten en ten Westen van het land erven, die Wij zegenden. En het mooie Woord van jouw Heer werd bewaarheid voor de Kinderen van Israël omdat zij geduldig waren geweest. En Wij verwoestten wat Fir'aun en zijn volk hadden gemaakt en wat zij plachten te bouwen.
وَ جٰوَزْنَا بِبَنِیْۤ اِسْرَآءِیْلَ الْبَحْرَ فَاَتَوْا عَلٰى قَوْمٍ یَّعْكُفُوْنَ عَلٰۤى اَصْنَامٍ لَّهُمْۚ-قَالُوْا یٰمُوْسَى اجْعَلْ لَّنَاۤ اِلٰهًا كَمَا لَهُمْ اٰلِهَةٌؕ-قَالَ اِنَّكُمْ قَوْمٌ تَجْهَلُوْنَ(۱۳۸)
En Wij deden de kinderen Isra?ls door de zee trekken en zij kwamen tot een volk dat aan zijn afgoden was gehecht. Zij zeiden: "O, Mozes, maak ons een god zoals dit (volk) goden heeft." Hij antwoordde: "Gij zijt zeker een onwetend volk."
En Wij brachten de Kinderen van Israël naar de overkant van de zee. En toen zij een volk ontmoetten dat opging in het vereren van hun afgodsbeelden, zeiden zij: "O Môesa, maak voor ons een god zoals hun goden." Hij zei: "Voorwaar, jullie zijn een onwetend volk."
اِنَّ هٰۤؤُلَآءِ مُتَبَّرٌ مَّا هُمْ فِیْهِ وَ بٰطِلٌ مَّا كَانُوْا یَعْمَلُوْنَ(۱۳۹)
"Wat dezen betreft, al hetgeen waarmede zij zich bezig houden, zal worden vernietigd en al hetgeen zij doen zal vergeefs zijn."
Voorwaar, van dezen zal hetgeen waar zij in opgaan vernietigd worden, en wat zij plachten te doen bleek valsheid te zijn.
قَالَ اَغَیْرَ اللّٰهِ اَبْغِیْكُمْ اِلٰهًا وَّ هُوَ فَضَّلَكُمْ عَلَى الْعٰلَمِیْنَ(۱۴۰)
Hij zeide (verder): "Zal ik u een andere god dan Allah zoeken, terwijl Hij u boven de volkeren heeft verheven?"
Hij zei: "Zou ik voor jullie een god naast Allah zoeken, terwijl Hij jullie heeft bevoorrecht boven de werelden?""
وَ اِذْ اَنْجَیْنٰكُمْ مِّنْ اٰلِ فِرْعَوْنَ یَسُوْمُوْنَكُمْ سُوْٓءَ الْعَذَابِۚ-یُقَتِّلُوْنَ اَبْنَآءَكُمْ وَ یَسْتَحْیُوْنَ نِسَآءَكُمْؕ-وَ فِیْ ذٰلِكُمْ بَلَآءٌ مِّنْ رَّبِّكُمْ عَظِیْمٌ۠(۱۴۱)
0
En (gedenkt) toen Wij ben redden van de volgelingen van Fir'aun, zij kwelden jullie met de ergste bestraffing; zij doodden jullie zonen en lieten jullie dochters in leven. En daarin was een geweldige beproeving van jullie Heer.
وَ وٰعَدْنَا مُوْسٰى ثَلٰثِیْنَ لَیْلَةً وَّ اَتْمَمْنٰهَا بِعَشْرٍ فَتَمَّ مِیْقَاتُ رَبِّهٖۤ اَرْبَعِیْنَ لَیْلَةًۚ-وَ قَالَ مُوْسٰى لِاَخِیْهِ هٰرُوْنَ اخْلُفْنِیْ فِیْ قَوْمِیْ وَ اَصْلِحْ وَ لَا تَتَّبِـعْ سَبِیْلَ الْمُفْسِدِیْنَ(۱۴۲)
En Wij maakten met Mozes een overeenkomst van dertig nachten en vulden ze met tien nachten aan. Aldus werd de periode, die door zijn Heer was vastgesteld tot veertig nachten aangevuld. En Mozes zeide tot zijn broeder A?ron: "Wees mijn plaatsvervanger onder mijn volk in mijn afwezigheid en beheer wel en volg de weg der onruststokers niet."
En Wij beloofden Môesa (een periode van) dertig dagen en Wij vervolmaakten deze met tien (dagen), zo werd de afgesproken termijn met zijn Heer vervolmaakt: veertig nachten. En Môesa zei tot zijn broeder Hârôen: "Vervang mij bij mijn volk, en verbeter en volg niet het pad van de verderfzaaiers."
وَ لَمَّا جَآءَ مُوْسٰى لِمِیْقَاتِنَا وَ كَلَّمَهٗ رَبُّهٗۙ-قَالَ رَبِّ اَرِنِیْۤ اَنْظُرْ اِلَیْكَؕ-قَالَ لَنْ تَرٰىنِیْ وَ لٰكِنِ انْظُرْ اِلَى الْجَبَلِ فَاِنِ اسْتَقَرَّ مَكَانَهٗ فَسَوْفَ تَرٰىنِیْۚ-فَلَمَّا تَجَلّٰى رَبُّهٗ لِلْجَبَلِ جَعَلَهٗ دَكًّا وَّ خَرَّ مُوْسٰى صَعِقًاۚ-فَلَمَّاۤ اَفَاقَ قَالَ سُبْحٰنَكَ تُبْتُ اِلَیْكَ وَ اَنَا اَوَّلُ الْمُؤْمِنِیْنَ(۱۴۳)
En toen Mozes op Onze vastgestelde tijd kwam en zijn Heer tot hem sprak, zeide hij: "Mijn Heer, toon U aan mij, opdat ik U moge aanschouwen." Hij (Allah) antwoordde: "Gij zult Mij stellig niet kunnen aanschouwen, maar kijk naar de berg en als deze op zijn plaats blijft, dan zult gij Mij wel kunnen zien." En toen zijn Heer Zich op de berg openbaarde, brak deze in stukken en Mozes viel bewusteloos neder. En toen hij tot zichzelf kwam, zeide hij: "Heilig zijt Gij, ik wend mij tot U en ik ben de eerste der gelovigen."
En toen Môesa op de met Ons afgesproken tijd was gekomen en zijn Heer tot hem had gesproken, zei hij: "Mijn Heer, Toon U aan mij." Hij zei: "Jij zult Mij nimmer (kunnen) zien, maar kijk naar de berg, als deze op zijn plaats blijft, dan zul je Mij zien." En toen zijn Heer zich aan de berg zichtbaar maakte, maakte Hij deze tot pulver, en Môesa viel bewusteloos ter aarde. En toen hij weer bij bewustzijn was gekomen, zei hij: "Heilig bent U, ik wend mij berouwvol tot U en ik ben de eerste van de gelovigen."
قَالَ یٰمُوْسٰۤى اِنِّی اصْطَفَیْتُكَ عَلَى النَّاسِ بِرِسٰلٰتِیْ وَ بِكَلَامِیْ ﳲ فَخُذْ مَاۤ اٰتَیْتُكَ وَ كُنْ مِّنَ الشّٰكِرِیْنَ(۱۴۴)
Allah zeide: "O, Mozes, Ik heb u door Mijn boodschappen en Mijn woord boven de volkeren uitverkoren. Houd u daarom vast aan hetgeen Ik u heb gegeven en behoor tot de dankbaren."
Hij (Allah) zei: "O Môesa. voorwaar, Ik heb jou uitverkoren beven de (andere) mensen, door middel van Mijn Boodschap aan jou en Mijn ij Woord. Neem dan wat Ik aan jou heb gegeven (de Taurát) en behoor tot de Dankbaren."
وَ كَتَبْنَا لَهٗ فِی الْاَلْوَاحِ مِنْ كُلِّ شَیْءٍ مَّوْعِظَةً وَّ تَفْصِیْلًا لِّكُلِّ شَیْءٍۚ-فَخُذْهَا بِقُوَّةٍ وَّ اْمُرْ قَوْمَكَ یَاْخُذُوْا بِاَحْسَنِهَاؕ-سَاُورِیْكُمْ دَارَ الْفٰسِقِیْنَ(۱۴۵)
En Wij schreven op de tafelen allerhande raad en uitleg voor alles. Houd u er aan en beveel uw volk, dit alles stipt op te volgen. Ik zal u weldra de verblijfplaats der overtreders tonen.
En Wij schreven hem voor in de Tafelen over alle zaken, als een vermaning en als een uiteenzetting over alle zaken (en Wij zeiden:) "Grijpt dit stevig vast en beveel jouw volk dat zij zich er op de beste manier aan houden, Ik zal jullie de woonplaatsen van de zwaar zondigen tonen."
سَاَصْرِفُ عَنْ اٰیٰتِیَ الَّذِیْنَ یَتَكَبَّرُوْنَ فِی الْاَرْضِ بِغَیْرِ الْحَقِّؕ-وَ اِنْ یَّرَوْا كُلَّ اٰیَةٍ لَّا یُؤْمِنُوْا بِهَاۚ-وَ اِنْ یَّرَوْا سَبِیْلَ الرُّشْدِ لَا یَتَّخِذُوْهُ سَبِیْلًاۚ-وَ اِنْ یَّرَوْا سَبِیْلَ الْغَیِّ یَتَّخِذُوْهُ سَبِیْلًاؕ-ذٰلِكَ بِاَنَّهُمْ كَذَّبُوْا بِاٰیٰتِنَا وَ كَانُوْا عَنْهَا غٰفِلِیْنَ(۱۴۶)
Ik zal voorzeker degenen, die ten onrechte trots handelen op aarde weldra van Mijn tekenen afkeren; en hoewel zij alle tekenen zien, zullen zij er niet in geloven, en als zij het pad der rechtvaardigheid zien zullen zij dit als weg niet aanvaarden, maar indien zij het pad der dwaling zien, zullen zij deze als weg wel inslaan. Dat komt, omdat zij Onze tekenen verloochenden en er onachtzaam op waren.
Ik zal degenen die zich onterecht hoogmoedig op aarde gedragen van Mijn Tekeeien afwenden. En al zagen zij ieder Teken, dan nog zouden zij er niet in geloven, en al zagen zij het juiste Pad, dan zouden zij het niet als hun (pad) nemen. Maar als zij het pad van de dwaling zien, dan nemen zij het als (hun) pad. Dat is omdat zij Onze Tekenen loochenden en er geen acht op plachten te slaan.
وَ الَّذِیْنَ كَذَّبُوْا بِاٰیٰتِنَا وَ لِقَآءِ الْاٰخِرَةِ حَبِطَتْ اَعْمَالُهُمْؕ-هَلْ یُجْزَوْنَ اِلَّا مَا كَانُوْا یَعْمَلُوْنَ۠(۱۴۷)
En zij, die Onze tekenen en de laatste Ontmoeting verloochenen - hun werken zullen verloren gaan. Zullen zij worden beloond, anders dan voor hetgeen zij deden?
En degenen die Onze Tekenen en de ontmoeting in het Hiernamaals loochenden: hun werken zijn vructhteloos. Zij worden niet vergolden, behalve voor wat zij plachten te doen.
وَ اتَّخَذَ قَوْمُ مُوْسٰى مِنْۢ بَعْدِهٖ مِنْ حُلِیِّهِمْ عِجْلًا جَسَدًا لَّهٗ خُوَارٌؕ-اَلَمْ یَرَوْا اَنَّهٗ لَا یُكَلِّمُهُمْ وَ لَا یَهْدِیْهِمْ سَبِیْلًاۘ-اِتَّخَذُوْهُ وَ كَانُوْا ظٰلِمِیْنَ(۱۴۸)
En het volk van Mozes maakte van hun sieraden in zijn afwezigheid het lichaam van een kalf - dat een loeiende toon voortbracht. Zagen zij niet, dat het niet tot hen kon spreken, noch hen naar een goede weg leiden? Zij namen het, (als hun god) en zij waren overtreders.
En het volk van Môesa maakte, na zijn vertrek (naar de berg Thôer). van hun (gouden) sieraden (een afgodsbeeld met) het lichaam van een kalf dat een loeiend geluid maakte. Beseften zij niet dat het in werkelijkheid niet tot hen kon spreken en hen geen weg kon wijzen? Zij namen het (ter aanbidding) en zij waren onrechtplegers.
وَ لَمَّا سُقِطَ فِیْۤ اَیْدِیْهِمْ وَ رَاَوْا اَنَّهُمْ قَدْ ضَلُّوْاۙ-قَالُوْا لَىٕنْ لَّمْ یَرْحَمْنَا رَبُّنَا وَ یَغْفِرْ لَنَا لَنَكُوْنَنَّ مِنَ الْخٰسِرِیْنَ(۱۴۹)
0
En toen spijt hen van voor en van achter overviel, en zij zagen dat zij waarlijk gedwaald hadden, zeiden zij: "Als onze Heer ons niet begenadigt en ons niet vergeeft, dan zullen wij zeker tot de verliezers behoren."
وَ لَمَّا رَجَعَ مُوْسٰۤى اِلٰى قَوْمِهٖ غَضْبَانَ اَسِفًاۙ-قَالَ بِئْسَمَا خَلَفْتُمُوْنِیْ مِنْۢ بَعْدِیْۚ-اَعَجِلْتُمْ اَمْرَ رَبِّكُمْۚ-وَ اَلْقَى الْاَلْوَاحَ وَ اَخَذَ بِرَاْسِ اَخِیْهِ یَجُرُّهٗۤ اِلَیْهِؕ-قَالَ ابْنَ اُمَّ اِنَّ الْقَوْمَ اسْتَضْعَفُوْنِیْ وَ كَادُوْا یَقْتُلُوْنَنِیْ ﳲ فَلَا تُشْمِتْ بِیَ الْاَعْدَآءَ وَ لَا تَجْعَلْنِیْ مَعَ الْقَوْمِ الظّٰلِمِیْنَ(۱۵۰)
En toen Mozes verontwaardigd en bedroefd tot zijn volk terugkeerde, zeide hij: "Hetgeen gij in mijn afwezigheid deedt, was slecht. Hebt gij u gehaast v??r het gebod van uw Heer?" En hij legde de tafelen neder en greep zijn broeders haar en sleepte hem naar zich toe. Hij (A?ron) zeide: "Zoon van mijn moeder, het volk achtte mij inderdaad zwak en wilde mij doden. Laat zich de vijanden daarom niet over mij verblijden en plaats mij niet bij het onrechtvaardige volk."
En toen Môesa tot zijn volk terugkeerde, boos en bedroefd, zei hij: "Slecht is wat jullie in mijn plaat tijdens mijn afwezigheid hebben gedaan, wilden jullie het bevel (tot bestraffing) van jullie Heer verhaasten?" En bij zette de Tafelen haastig neer en bij greep zijin broeder bij zijn baard en trok hem naar zich toe. Hij (Hârôen) zei: "Zoon van mijn moeder, voorwaar, het volk heeft mij overweldigd en bijna hadden zij mij gedood. Laat de vijanden geen leedvermaak over mij hebben en stel mij niet gelijk aan het volk van onrechtplegers."
قَالَ رَبِّ اغْفِرْ لِیْ وَ لِاَخِیْ وَ اَدْخِلْنَا فِیْ رَحْمَتِكَ ﳲ وَ اَنْتَ اَرْحَمُ الرّٰحِمِیْنَ۠(۱۵۱)
Hij (Mozes) zeide: "Mijn Heer, vergeef mij en mijn broeder en laat ons tot Uw barmhartigheid toe want Gij zijt de Allergenadigste.
Hij (Môesa) zei: "Mijn Heer, vergeef mij en mijn broeder en doe ons Uw Barmhartigheid binnengaan. En U bent de Barmhartigste der Erbarmers."
اِنَّ الَّذِیْنَ اتَّخَذُوا الْعِجْلَ سَیَنَالُهُمْ غَضَبٌ مِّنْ رَّبِّهِمْ وَ ذِلَّةٌ فِی الْحَیٰوةِ الدُّنْیَاؕ-وَ كَذٰلِكَ نَجْزِی الْمُفْتَرِیْنَ(۱۵۲)
Voorzeker, degenen die het kalf aanbaden zal de toorn van hun Heer en de vernedering in het tegenwoordig leven treffen En zo bejegenen Wij degenen, die een leugen verzinnen.
Voorwaar, degenen die het kalf (tot hun god) hebben genomen: de toorn van hun Heer zal hen treffen, alsmede vernedering in het wereldse leven. En zo vergelden Wij degenen die leugens verzinnen.
وَ الَّذِیْنَ عَمِلُوا السَّیِّاٰتِ ثُمَّ تَابُوْا مِنْۢ بَعْدِهَا وَ اٰمَنُوْۤا٘-اِنَّ رَبَّكَ مِنْۢ بَعْدِهَا لَغَفُوْرٌ رَّحِیْمٌ(۱۵۳)
Doch diegenen die kwaad doen en daarna berouw tonen en geloven, voorzeker uw Heer is dan Vergevensgezind, Genadevol.
En degenen die slechte werken verrichtten en die daarna berouw toonden en geloofden: voorwaar, jouw Heer is dan daarna zeker Vergevensgezind, Meest Barmhartig.
وَ لَمَّا سَكَتَ عَنْ مُّوْسَى الْغَضَبُ اَخَذَ الْاَلْوَاحَ ۚۖ-وَ فِیْ نُسْخَتِهَا هُدًى وَّ رَحْمَةٌ لِّلَّذِیْنَ هُمْ لِرَبِّهِمْ یَرْهَبُوْنَ(۱۵۴)
0
En toen de toorn van Môesa bedaard was, nam hij de Tafelen op. En daarin staat Leiding en Barmhartigheid beschreven voor degenen die kun Heer vrezen.
وَ اخْتَارَ مُوْسٰى قَوْمَهٗ سَبْعِیْنَ رَجُلًا لِّمِیْقَاتِنَاۚ-فَلَمَّاۤ اَخَذَتْهُمُ الرَّجْفَةُ قَالَ رَبِّ لَوْ شِئْتَ اَهْلَكْتَهُمْ مِّنْ قَبْلُ وَ اِیَّایَؕ-اَتُهْلِكُنَا بِمَا فَعَلَ السُّفَهَآءُ مِنَّاۚ-اِنْ هِیَ اِلَّا فِتْنَتُكَؕ-تُضِلُّ بِهَا مَنْ تَشَآءُ وَ تَهْدِیْ مَنْ تَشَآءُؕ-اَنْتَ وَلِیُّنَا فَاغْفِرْ لَنَا وَ ارْحَمْنَا وَ اَنْتَ خَیْرُ الْغٰفِرِیْنَ(۱۵۵)
En Mozes koos voor Onze ontmoeting zeventig mannen van zijn volk. Maar toen de aardbeving hen achterhaalde, zeide hj: "Mijn Heer, als het U had behaagd, kondet, Gij hen en mij voordien reeds hebben vernietigd. Wilt Gij ons verdelgen voor hetgeen de dommen onder ons hebben gedaan? Dit is niets dan een beproeving van U. Gij laat daardoor dwalen wie Gij wilt en Gij leidt wie Gij wilt. Gij zijt onze Beschermer , vergeef one daarom en toon ons barmhartigheid en Gij zijt de Beste Vergevensgezinde."
En Môesa koos uit zijn volk zeventig mannen op de door Ons bepaalde tijd (om Allah om vergiffenis te smeken). En toen de aardbeving hen greep, zei hij: "Mijn Heer, als U wilde, dan had U hen en mij eerder vernietigd. Zult U ons vernietigen wegens wat de dwazen onder ons hebben gedaan? Dit is niets anders dan een beproeving van U. U doet daarmee dwalen wie U wil en U leidt wie U wil, U bent onze Beschermer, vergeef ons daarom en begenadig ons, U bent de Beste der Vergevensgezinden.
وَ اكْتُبْ لَنَا فِیْ هٰذِهِ الدُّنْیَا حَسَنَةً وَّ فِی الْاٰخِرَةِ اِنَّا هُدْنَاۤ اِلَیْكَؕ-قَالَ عَذَابِیْۤ اُصِیْبُ بِهٖ مَنْ اَشَآءُۚ-وَ رَحْمَتِیْ وَ سِعَتْ كُلَّ شَیْءٍؕ-فَسَاَكْتُبُهَا لِلَّذِیْنَ یَتَّقُوْنَ وَ یُؤْتُوْنَ الزَّكٰوةَ وَ الَّذِیْنَ هُمْ بِاٰیٰتِنَا یُؤْمِنُوْنَۚ(۱۵۶)
"En verorden het goede voor ons in deze wereld en in het Hiernamaals; wij zijn tot U gekomen." Allah antwoordde: "Ik zal Mijn straf opleggen aan wie Ik wil, maar Mijn barmhartigheid omvat alle dingen. Zo zal Ik het verordenen voor degenen die Mij vrezen en de Zakaat betalen en voor hen die in Onze tekenen geloven."
En schrijf ons in deze wereld het goede voor en (ook) in het Hiernamaals. Voorwaar, wij wonden ons in berouw tot U." Hij (Allah) zei: "Met Mijn bestraffing tref Ik wie Ik wil en Mijn Barmhartigheid omvat alle dingen. Ik zal haar voorschrijven aan degenen die (Mij) vrezen, die de zakât geven en die in Mijn Tekenen geloven."
اَلَّذِیْنَ یَتَّبِعُوْنَ الرَّسُوْلَ النَّبِیَّ الْاُمِّیَّ الَّذِیْ یَجِدُوْنَهٗ مَكْتُوْبًا عِنْدَهُمْ فِی التَّوْرٰىةِ وَ الْاِنْجِیْلِ٘-یَاْمُرُهُمْ بِالْمَعْرُوْفِ وَ یَنْهٰىهُمْ عَنِ الْمُنْكَرِ وَ یُحِلُّ لَهُمُ الطَّیِّبٰتِ وَ یُحَرِّمُ عَلَیْهِمُ الْخَبٰٓىٕثَ وَ یَضَعُ عَنْهُمْ اِصْرَهُمْ وَ الْاَغْلٰلَ الَّتِیْ كَانَتْ عَلَیْهِمْؕ-فَالَّذِیْنَ اٰمَنُوْا بِهٖ وَ عَزَّرُوْهُ وَ نَصَرُوْهُ وَ اتَّبَعُوا النُّوْرَ الَّذِیْۤ اُنْزِلَ مَعَهٗۤۙ-اُولٰٓىٕكَ هُمُ الْمُفْلِحُوْنَ۠(۱۵۷)
"Hun, die de boodschapper, de reine profeet volgen, die zij in de Torah en het Evangelie beschreven vinden, legt hij het goede op en verbiedt het kwade, veroortooft hun de goede dingen en verbiedt de slechte en ontheft hen van de last en de kluisters die hen bonden. Zij, die in hem geloven en hem eren en ondersteunen en het licht dat met hem is nedergezonden volgen, zullen gewis slagen.
(Zij zijn) degenen die de Boodschapper van Allah volgen, de ongeletterde Profeet waarover bij hen, in de Taurât en in de Indjîl, geschreven is. Hij beveelt hun het behoorlijke en hij verbiedt hun het verwerpelijke, en hij staat hun de goede dingen toe en bij verbiedt hun de slechte dingen. En bij bevrijdt hun van kun lasten en van de boeien die op hen rustten. Degenen die hem geloven, hem bijstaan en hem helpen en die het Licht (de Koran) volgen dat met hem is neergezonden, zij zijn degenen die welslagen."
قُلْ یٰۤاَیُّهَا النَّاسُ اِنِّیْ رَسُوْلُ اللّٰهِ اِلَیْكُمْ جَمِیْعَاﰳ الَّذِیْ لَهٗ مُلْكُ السَّمٰوٰتِ وَ الْاَرْضِۚ-لَاۤ اِلٰهَ اِلَّا هُوَ یُحْیٖ وَ یُمِیْتُ۪-فَاٰمِنُوْا بِاللّٰهِ وَ رَسُوْلِهِ النَّبِیِّ الْاُمِّیِّ الَّذِیْ یُؤْمِنُ بِاللّٰهِ وَ كَلِمٰتِهٖ وَ اتَّبِعُوْهُ لَعَلَّكُمْ تَهْتَدُوْنَ(۱۵۸)
Zeg: "O mensdom, ik ben u allen tot een boodschapper van Allah, aan Wie het koninkrijk der hemelen en der aarde behoort. Er is geen God naast Hem. Hij geeft het leven en doet sterven. Gelooft daarom in Allah en Zijn boodschapper, de reine Profeet, die in Allah en Zijn woorden gelooft en volgt hem opdat gij recht geleid moogt worden."
Zeg: "O mensen, voorwaar, ik ben de Boodschapper van Allah voor jullie allen. (Allah is) Degene aan Wie het Koninkrijk over de hemelen en de aarde behoort, geen god is er dan Hij. Hij doet leven en Hij doet sterven. Gelooft daarom in Allah en Zijn Boodschapper, de ongeletterde Profeet, die in Allah en Zijn Woorden gelooft, en volgt hem. Hopelijk zullen jullie Leiding volgen."
وَ مِنْ قَوْمِ مُوْسٰۤى اُمَّةٌ یَّهْدُوْنَ بِالْحَقِّ وَ بِهٖ یَعْدِلُوْنَ(۱۵۹)
Er is een deel van het volk van Mozes dat tot waarheid aanspoort en daarmede rechtvaardig handelt.
En onder het volk van Môesa, is er een gemeenschap die leiding geeft volgens de Waarheid, en die rechtvaardig handelen.
وَ قَطَّعْنٰهُمُ اثْنَتَیْ عَشْرَةَ اَسْبَاطًا اُمَمًاؕ-وَ اَوْحَیْنَاۤ اِلٰى مُوْسٰۤى اِذِ اسْتَسْقٰىهُ قَوْمُهٗۤ اَنِ اضْرِبْ بِّعَصَاكَ الْحَجَرَۚ-فَانْۢبَجَسَتْ مِنْهُ اثْنَتَا عَشْرَةَ عَیْنًاؕ-قَدْ عَلِمَ كُلُّ اُنَاسٍ مَّشْرَبَهُمْؕ-وَ ظَلَّلْنَا عَلَیْهِمُ الْغَمَامَ وَ اَنْزَلْنَا عَلَیْهِمُ الْمَنَّ وَ السَّلْوٰىؕ-كُلُوْا مِنْ طَیِّبٰتِ مَا رَزَقْنٰكُمْؕ-وَ مَا ظَلَمُوْنَا وَ لٰكِنْ كَانُوْۤا اَنْفُسَهُمْ یَظْلِمُوْنَ(۱۶۰)
En Wij verdeelden hen in twaalf stammen, als afzonderlijke volkeren. En Wij openbaarden aan Mozes, toen zijn volk om drinken vroeg: "Sla de rots met uw staf" en er ontsprongen twaalf bronnen aan: elke stam kende zijn drinkplaats. En Wij deden wolken hen overschaduwen en Wij zonden Manna en kwartels voor hen neder. "Eet van de goede dingen, waarmede Wij u hebben voorzien." En zij deden Ons geen onrecht aan, maar zij schaadden zichzelf.
En Wij verdeelden hen in twaalf stammen als gemeenschappen en Wij openbaarden aan Môesa, toen zijn volk om water vroeg: Sla met jouw staf op de rots." Toen ontsprongen daaruit twaalf bronnen. Voorzeker, alle stammen kenden hun drinkplaatsen en Wij gaven hen schaduw met de wolk en Wij deden Manna en kwartels op ben neerdalen, (zeggend:) "Eet van de goede dingen waarvan Wij jullie hebben voorzien, en zij waren niet onrechtvaardig jegens Ons, maar zij waren onrechtvaardig jegens zichzelf.
- English | Ahmed Ali
- Urdu | Ahmed Raza Khan
- Turkish | Ali-Bulaç
- German | Bubenheim Elyas
- Chinese | Chineese
- Spanish | Cortes
- Dutch | Dutch
- Portuguese | El-Hayek
- English | English
- Urdu | Fateh Muhammad Jalandhry
- French | French
- Hausa | Hausa
- Indonesian | Indonesian-Bahasa
- Italian | Italian
- Korean | Korean
- Malay | Malay
- Russian | Russian
- Tamil | Tamil
- Thai | Thai
- Farsi | مکارم شیرازی
- العربية | التفسير الميسر
- العربية | تفسير الجلالين
- العربية | تفسير السعدي
- العربية | تفسير ابن كثير
- العربية | تفسير الوسيط لطنطاوي
- العربية | تفسير البغوي
- العربية | تفسير القرطبي
- العربية | تفسير الطبري
- English | Arberry
- English | Yusuf Ali
- Dutch | Keyzer
- Dutch | Leemhuis
- Dutch | Siregar
- Urdu | Sirat ul Jinan